M2 h6 les 2: À TABLE/ imparfait deel 1

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

le petit-déjeuner

het stokbrood

de melk

de lunch

het ontbijt

de thee

een ei

water

jam

le lait

le petit-déjeuner

le déjeuner

le thé

de la confiture

de l'eau

un oeuf

la baguette

le déjeuner/le dîner

au restaurant 

Je krijgt een kort fragment te zien. De volgende zinnen komen in het filmpje voor. Probeer er al luisterend achter te komen wat de betekenis is van de volgende zinnen : 

1. Vous avez choisi?

2. Quelle est votre spécialité?

3. Qu'est-ce que vous avez comme dessert?

vous avez trouvé? 

1. Vous avez choisi?

2. Quelle est votre spécialité?

3. Qu'est-ce que vous avez comme dessert?

Bij BRON B
Wat is het Franse woord voor 'gerecht'?

1. une assiette
2. une tarte
3. un plat
4. un plateau

Bron B : wat betekent :
Tu aimes cuisiner?

1. Hou jij van afwassen?
2. Hou jij van koken?
3. Hou jij van de keuken schoonmaken?
4. Hou jij van de kok?

wat is : c'est vachement bon

1. dat is keilekker
2. dat is superlekker
3. dat is onwijs lekker
4. dat is heel erg lekker

la pomme

le gâteau

les fraises

la carotte

les épinards

un oeuf

Grammaire C

Volgende week ga je oefenen met het herkennen van de IMPARFAIT.  De onvoltooid verleden tijd.  Hieronder staan twee zinnen in de imparfait. Lees de zinnen en vertaling goed door.

Quand j'étais petite, j'allais souvent chez ma tante- toen ik klein was ging ik vaak naar mijn tante

Ma mère travaillait au bureau et mon père restait à la maison. - Mijn moeder werkte op kantoor en mijn vader bleef thuis.

De  imparfait:

is de onvoltooid verleden tijd: O.V.T je  gebruikt deze tijd om iets uit het verleden te beschrijven 

BV: ik deed, ik liep, ik at, ik sliep

De imparfait herken je aan de uitgangen :

      ais/ais/ait/ions/iez/aient

j'allais - ik ging

tu allais- jij ging

il allait - hij ging

elle allait- zij ging

nous allions- wij gingen

vous alliez-u ging/jullie gingen

ils allaient - zij gingen

j'avais - ik had

tu avais- jij had

il avait- hij had

elle avait- zij had

nous avions - wij hadden 

vous aviez - jullie hadden/u had

ils avaient- zij hadden

Wat is de vertaling van :
Ik keek

1. je regardais
2. j'ai regardé
3. je regarde
4. je regarder

wat is de vertaling van : ik was klein

1. je suis petit
2. j'ai été petit
3. j'étais petit
4. je être petit

tu regardais

tu allais

j'avais

nous regardions

vous alliez

tu regardais

il avait

ik had

jij ging

wij keken

jullie gingen

hij had

jij keek

wij gingen