Hoofdstuk 15 materieel strafrecht

BOA


             HOOFDSTUK 15
                MATERIEEL STRAFRECHT
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
BOAMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

BOA


             HOOFDSTUK 15
                MATERIEEL STRAFRECHT

Slide 1 - Tekstslide

Log in en laat even weten...
Hoe zit je er bij?

Slide 2 - Poll

QUOTE VAN DE DAG

EEN ONGELUK ZIT IN EEN 
KLEIN HOEKJE, MAAR GELUK
ZIT IN DE REST 

Slide 3 - Tekstslide

  • Wat het verschil is tussen materieel en formeel strafrecht
  • Hoe het Wetboek van Strafrecht is opgebouwd
  • Wat wordt bedoeld met het legaliteitsbeginsel
  • Wat wordt bedoeld met het territorialiteitsbeginsel
  • Wat wordt bedoeld met het vlagbeginsel
  • Wat de 'slotbepaling' inhoudt
  • Hoe een wetsartikel is opgebouwd
  • Aangifte/klacht en voorwaarden
Na deze les weet je:

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

WETEN WE HET NOG?

Slide 6 - Tekstslide

Een verdachte wordt aangehouden omdat hij een winkeldiefstal heeft gepleegd. Tijdens de aanhouding pleegt de verdachte verzet. Na de aanhouding wordt de verdachte voorgeleid aan de hulpofficier van justitie.

Wat is de aanhouding?
A
Formeel strafrecht
B
Materieel strafrecht

Slide 7 - Quizvraag

Een verdachte wordt aangehouden omdat hij een winkeldiefstal heeft gepleegd. Tijdens de aanhouding pleegt de verdachte verzet. Na de aanhouding wordt de verdachte voorgeleid aan de hulpofficier van justitie.

Wat is de winkeldiefstal?
A
Formeel strafrecht
B
Materieel strafrecht

Slide 8 - Quizvraag

Een verdachte wordt aangehouden omdat hij een winkeldiefstal heeft gepleegd. Tijdens de aanhouding pleegt de verdachte verzet. Na de aanhouding wordt de verdachte voorgeleid aan de hulpofficier van justitie.

Wat is het verzet?
A
Formeel strafrecht
B
Materieel strafrecht

Slide 9 - Quizvraag

Een verdachte wordt aangehouden omdat hij een winkeldiefstal heeft gepleegd. Tijdens de aanhouding pleegt de verdachte verzet. Na de aanhouding wordt de verdachte voorgeleid aan de hulpofficier van justitie.

Wat is de voorgeleiding?
A
Formeel strafrecht
B
Materieel strafrecht

Slide 10 - Quizvraag

WETBOEK VAN STRAFRECHT
3 BOEKEN:

BOEK 1: ALGEMENE BEPALINGEN
BOEK 2: MISDRIJVEN
BOEK 3: OVERTREDINGEN

Slide 11 - Tekstslide

BOEK 1 WVSR
ART. 1 LEGALITEITSBEGINSEL
ART. 2 TERRITORIALITEITSBEGINSEL
ART. 3 VLAGBEGINSEL
ART. 91 SLOTBEPALING

Slide 12 - Tekstslide

Legaliteitsbeginsel
ARTIKEL 1 WETBOEK VAN STRAFRECHT

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Link

Legaliteitsbeginsel SR + ART. 16 GW
Artikel 1 Wetboek van Strafrecht
Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane
wettelijke strafbepaling
Wettelijke strafbepaling = in wet of ander wettelijk voorschrift
In een Wet in formele zin
EN ook in: AMvB, ministeriële regeling of verordening (APV)
Geen terugwerkende kracht = “daaraan voorafgegane”
❖ Verandering wetgeving = meest gunstige bepaling voor de verdachte toegepast

Slide 15 - Tekstslide

Artikel 16 Grondwet
Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.

Slide 16 - Tekstslide

LEGALITEITSBEGINSEL SV
ARTIKEL 1 WVSV

Slide 17 - Tekstslide

Artikel 1 Wetboek van Strafvordering
Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien
Wet: wet in formele zin
▪ Voornamelijk in het Wetboek van Strafvordering (centraal)
▪ Aanvullend in de bijzondere wet (ook in de Wed)
❖ Niet in lagere vormen van wetgeving zoals amvb, min. Reg. Of verordening
Strafvordering omvat alle activiteiten bedoeld in de sfeer van:
▪ opsporing
▪ vervolging
berechting (eerste aanleg, hoger beroep, cassatie en herziening)
▪ Strafoplegging
▪ de tenuitvoerlegging van straf of maatregel

Slide 18 - Tekstslide

ART. 2 TERRITORIALITEITSBEGINSEL
  • Bepaalt dat de Nederlandse strafwet van toepassing is op een ieder
die zich in Nederland schuldig maakt aan enig strafbaar feit.

  • Nederland omvat het grondgebied van Nederland, 
  • Incl.de wateren en de zee tot een breedte van 12 internationale
zeemijlen (ruim 22 kilometer) uit de kust. 
  • Ook het luchtruim boven
dit gebied wordt tot Nederland gerekend.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

ART. 3 WVSR VLAGBEGINSEL 
Nederlandse wetgeving is ook van toepassing op een ieder die zich buiten
Nederland aan boord bevindt van een Nederlands
vaartuig of luchtvaartuig
Kunnen dus gestraft worden volgens de de Nederlandse wetgeving

Slide 21 - Tekstslide

Uit welke boeken (onderdelen) bestaat het
Wetboek van Strafrecht?

Slide 22 - Open vraag

Wat bedoelen we met het legaliteitsbeginsel?
(Artikel 1 Wetboek van Strafrecht)

Slide 23 - Open vraag

Slotbepaling

Slide 24 - Tekstslide

Artikel 91 WvSr - Slotbepaling
Alle algemene bepalingen uit Boek 1 - Wetboek van Strafrecht gelden OOK voor andere wetten, verordeningen, wettelijke voorschriften enz.

Slide 25 - Tekstslide

Artikel 91 WvSr - Slotbepaling
Alleen formele wetten mogen afwijken van de algemene bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht!

Slide 26 - Tekstslide

Artikel 91 WvSr - Slotbepaling
Van het legaliteitsbeginsel mag NOOIT worden afgeweken omdat dit beginsel OOK in de Grondwet is opgenomen!

Slide 27 - Tekstslide

STRAFBEPALING
EEN STRAFBEPALING BESTAAT UIT:
  1. Norm
  2. Kwalificatie
  3. Sanctie

Slide 28 - Tekstslide

NORM
Is de omschrijving van het delict: Wat is de verboden gedraging
De norm bestaat uit 1 of meer bestanddelen

Alle bestanddelen uit de norm moeten voltooid zijn om de verdachte als dader of medeplichtige te kunnen straffen

Slide 29 - Tekstslide

NORM

Art. 310 Wetboek van Strafrecht

Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie 

Slide 30 - Tekstslide

Bestanddelen
Art. 310 Wetboek van Strafrecht ( norm)
Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen

Wat zijn de bestanddelen?
  • Enig goed
  • Dat geheel of gedeeltelijk
  • Met het oogmerk (=bedoeing)
  • Wederrechtelijk (=je hebt het recht niet/toestemming)
  • Toe te eigenen

Slide 31 - Tekstslide

KWALIFICATIE
Is de naam van het artikel/delict: Hoe noemen we het SF

De kwalificatie staat niet altijd in het artikel meestal wel

Slide 32 - Tekstslide

KWALIFICATIE
Art. 310 Wetboek van Strafrecht

Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie 

Slide 33 - Tekstslide

SANCTIE
De maximale straf die je voor dat feit kan krijgen

Ten hoogste .... jaren gevangenisstraf
Ten hoogste een geldboete van ...

De rechter bepaalt zelf de straf maar hij mag nooit een straf boven het maximum opleggen!

Slide 34 - Tekstslide

SANCTIE
Art. 310 Wetboek van Strafrecht

Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie 

Slide 35 - Tekstslide

VOORWAARDEN VOOR DE STRAFBAARHEID
  1. Het feit moet strafbaar zijn gesteld (legaliteitsbeginsel)
  2. Alle bestanddelen uit de norm moeten voltooid zijn
  3. Het feit moet wederrechtelijk gepleegd zijn
  4. Er moet sprake zijn van (enige) schuld
Wederrechtelijk =
  • In strijd met het recht
  • Zonder daartoe het recht hebben of
  • Zonder toestemming het hebben

Slide 36 - Tekstslide

AANGIFTE EN KLACHT
Het OM kan de meeste strafbare feiten op eigen initiatief vervolgen. Het maakt niet uit of er wel of gaan aangifte is gedaan door het slachtoffer. 
We noemen dit feiten die "ambtshalve vervolgbaar "zijn.

Bij een aantal delicten kan het OM alleen maar vervolgen als er door het slachtoffer een klacht is gedaan. Het slachtoffer verzoek het OM nadrukkelijk om de dader te vervolgen. We noemen dit een "klachtdelict"

Slide 37 - Tekstslide

AANGIFTE EN KLACHT
Aangifte= melding dat er een strafbaar feit is gepleegd

IEDEREEN die kennis draagt van een strafbaar feit kan aangifte doen. Je hoeft NIET zelf het slachtoffer te zijn!

Klacht = aangifte met het nadrukkelijke verzoek om de dader(s) te vervolgen

ALLEEN het slachtoffer kan een klacht doen! Zonder klacht, geen vervolging.

Slide 38 - Tekstslide

2 SOORTEN KLACHTDELICTEN

1) Absoluut klachtdelict
Deze delicten zijn altijd een klachtdelict.
Denk aan belediging, belaging (stalking) en afdreiging (chantage)
De relatie tussen de verdachte en het slachtoffer is dus NIET van belang!

Slide 39 - Tekstslide

2 SOORTEN KLACHTDELICTEN
2) Relatief klachtdelict
Deze delicten zijn alleen een klachtdelict als ze binnen een bepaalde familierelatie worden gepleegd.

Familierelatie: Partner OF bloed- of aanverwanten in de rechte lijn OF bloed- en aanverwanten tot en met de 2e graad in de zijlijn ( zie volgende dia)

Denk aan vernieling, bedrog, verduistering en diefstal.

Als een familierelatie er niet is, zijn deze delicten gewoon ambtshalve vervolgbaar

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

AANGIFTE vs KLACHT
Een klacht kan alleen door het slachtoffer gedaan worden
Een aangifte kan iedereen doen die kennis draagt van een strafbaar feit

Als de benadeelde jonger is dan 15 moeten de ouders/voogd de klacht doen
Bij de aangifte geldt GEEN leeftijdsgrens

OvJ of HOvJ moeten de klacht in ontvangst nemen (mede ondertekenen)
Een aangifte kan door iedere bevoegde opsporingsambtenaar worden opgenomen

Intrekken van een klacht kan tot 8 dagen van indienen
Een aangifte kan NIET worden ingetrokken

Slide 42 - Tekstslide

OPNEMEN AANGIFTE
Alleen bij een bevoegd opsporingsambtenaar
Deze is verplicht om de aangifte op te nemen
Ieder die kennis draagt van een strafbaar feit kan daarvan aangifte doen
Je kan ook iemand machtigen om namens jou aangifte te doen
Geen leeftijdsgrens of ander criterium 
Redelijk vermoeden is voldoende
Kan alleen van een strafbaar feit
Intrekken kan niet ( ambtshalve vervolgbaar)

Slide 43 - Tekstslide

OPNEMEN AANGIFTE
Wijze van aangifte doen:

  • Kan mondeling of schriftelijk
  • Een mondelinge aangifte wordt later op schrift gesteld
  • Iedere aangifte wordt voorgelezen aan de aangever
  • De aangever en ambtenaar onderteken beiden
  • Op verzoek een kopie aan de aangever verstrekken

Slide 44 - Tekstslide

VALSE AANGIFTE OF KLACHT
Strafbaar:

  • Valse aangifte of klacht doen van een SF
  • Moet wel om een strafbaar feit gaan + opzet
  • Deels vals = vals
  • Vergissen is niet strafbaar (geen opzet)

Dus een "valse aangifte" doen van verlies van je ID= niet strafbaar 

Slide 45 - Tekstslide

GEEN VERVOLGING
Doel van een aangifte en zeker van een klacht is het instellen van vervolging. 
Besluit OM niet vervolgen kan:
  • Bij gebrek aan bewijs 
  • Op grond van het opportuniteitsbeginsel  de zaak te seponeren.
  •  Het recht op vervolging vervalt
  • Bij de dood van de verdachte of wanneer het feit verjaard is.  

Een klacht kan leiden tot vervolging als deze wordt ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. 

Slide 46 - Tekstslide

VERJARING
Misdrijven verjaren, afhankelijk van de ernst van het feit, na 6 tot 20 jaar. 
Misdrijven waarop levenslang is gesteld, verjaren niet!

Overtredingen verjaren na 3 jaar. Daarna kan het Openbaar
Ministerie geen vervolging meer instellen (Artikel 70 Wetboek van
Strafrecht).

Slide 47 - Tekstslide

Volgende les
Voorbereiden hoofdstuk 16 
Maken toets op leerplein van hoofdstuk 15

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide