Herhaling H3 Liefde en seksualiteit

Herhaling H3 Liefde en seksualiteit
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo lwoo, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Herhaling H3 Liefde en seksualiteit

Slide 1 - Tekstslide

De penis is ..
A
een primair geslachtskenmerk
B
een secundair geslachtskenmerk
C
een tertiair geslachtskenmerk
D
geen geslachtkenmerk

Slide 2 - Quizvraag

Een vrouw kan door/met haar vagina
A
plassen
B
plassen en geslachts-gemeenschap hebben
C
een kind baren
D
geslachtsgemeenschap hebben + kind baren

Slide 3 - Quizvraag

een penis kan stijf worden door een bot in de penis
A
feit
B
fabel

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een onderdeel van de buiten kant van een vagina?
A
Eierstokken
B
Clitoris
C
Schaamlippen
D
Baarmoederhals

Slide 5 - Quizvraag


Welk onderdeel is de vagina?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quizvraag

Welk nummer geeft het onderdeel aan waardoor de penis 'stijf' wordt/ in erectie komt?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 7 - Quizvraag


Menstruatie is hetzelfde als...
A
Masturbatie
B
Ovulatie
C
Ongesteld zijn
D
Eisprong

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de menstruatiecyclus?
A
Proces waarbij de baarmoeder zich voorbereidt op menstruatie
B
Proces waarbij de baarmoeder zich voorbereidt op bevalling
C
Proces waarbij de baarmoeder zich voorbereidt op ovulatie
D
Proces waarbij de baarmoeder zich voorbereidt op zwangerschap

Slide 9 - Quizvraag

Een menstruatiecyclus duurt.....
A
21 dagen
B
3 tot 5 dagen
C
28 dagen
D
7 dagen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is menstruatie?
A
Als er een eicel vrijkomt
B
Ovulatie
C
Als het baarmoederslijmvlies loslaat.

Slide 11 - Quizvraag

Ovulatie is …
A
… het binnenkomen van een eicel in de baarmoeder
B
… de celdeling die aan de vorming van de eicel vooraf gaat
C
… de ontwikkeling van een onrijpe tot een rijpe eicel
D
… het vrijkomen van een rijpe eicel uit de eierstok

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer is de ovulatie?
A
7 dagen na begin menstruatie
B
14 dagen na begin menstruatie
C
Na de eisprong
D
Voor de eisprong

Slide 13 - Quizvraag


Als de eerste dag van de menstruatiecyclus 4 januari is.
 Welke dag begint dan haar nieuwe menstruatiecyclus? 
A
1 februari
B
7 februari
C
14 februari
D
10-15 januari

Slide 14 - Quizvraag

Op dag 1 van de menstruatie cyclus begint de menstruatie

A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Iemand die verliefd kan worden op mannen èn op vrouwen, is..
A
Intersekse
B
Queer
C
Transgender
D
Biseksueel

Slide 16 - Quizvraag

Wat is intersekse?
A
Iemand die op mannen en vrouwen valt
B
Iemand met zowel vrouwelijke als mannelijke kenmerken
C
Iemand die niet van seks houdt
D
Iemand die verslaafd is aan seks

Slide 17 - Quizvraag

Wanneer noem je iemand transgender?




Wat is een transgender?



A
een man die zich vrouw voelt en een vrouw die zich man voelt
B
iemand die hetero is
C
een man die graag vrouwenkleding draagt
D
iemand die zich geen man en geen vrouw voelt

Slide 18 - Quizvraag

Intersekse en transgender is hetzelfde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Veilig vrijen doe je:

A
Voor een ander
B
Voor jezelf
C
Voor jezelf en de ander

Slide 20 - Quizvraag

Welk anticonceptiemiddel beschermt tegen soa's?
A
Spiraaltje
B
Pessarium
C
Vrouwencondoom
D
Natuurlijke methode

Slide 21 - Quizvraag

wat zijn anticonceptiemiddelen?
A
condooms
B
de pil
C
voor het zingen de kerk uit
D
spiraal

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de functie van de anticonceptiepil?
A
Die voorkomt het innestelen van een bevruchte eicel.
B
Die voorkomt het vrijkomen van de eicel.
C
Die zorgt voor de afbraak van de zaadcellen.
D
Die zorgt voor het aangroeien van het baarmoederslijmvlies.

Slide 23 - Quizvraag

Seksueel grensoverschrijdend gedrag is:
A
Even aan de billen van de ander zitten
B
Een drankje aanbieden
C
Dicht tegen de ander aan dansen
D
Aan het haar van de ander zitten.

Slide 24 - Quizvraag

Voor een prikpil moet je om de 3 maanden naar de huisarts
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Een condoom is een onbetrouwbaar anticonceptiemiddel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Hoe heet dit
anticonceptiemiddel?
A
Mirena
B
Koperspiraal
C
Implanon
D
Tampon

Slide 27 - Quizvraag


Veilig vrijen is een verantwoordelijkheid van:
A
de jongen
B
het meisje
C
jongen & meisje

Slide 28 - Quizvraag

wat is een nadeel van de prikpil?
A
Het kan jaren duren voor je weer ongesteld wordt
B
het is onbetrouwbaar
C
Je kunt het makkelijk vergeten
D
Je moet alle weken een injectie

Slide 29 - Quizvraag

Waarvoor worden anticonceptiemiddelen gebruikt
A
Om te beschermen tegen soa's
B
Om zwangerschap te voorkomen
C
Voor het plezier

Slide 30 - Quizvraag

Is de morningafter pil een anticonceptiemiddel?
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quizvraag

Om zwanger te worden, moet een eicel bevrucht worden.
Waar vindt bevruchting plaats?
A
in de baarmoeder
B
in de vagina
C
in de eierstok
D
in de eileider

Slide 32 - Quizvraag

In de afbeelding is de dikte van het baarmoederslijmvlies weergegeven van een zwangere vrouw.

Wanneer heeft de innesteling van het embryo plaatsgevonden?
A
Rond dag 14
B
Rond dag 21
C
Rond dag 28
D
Rond dag 36

Slide 33 - Quizvraag

In de navelstreng zitten twee bloedvaten: de navelstrengader en navelstrengslagader. Waar gaan de voedingsstoffen en zuurstof doorheen?
A
navelstrengslagader
B
navelstrengader

Slide 34 - Quizvraag

In de placenta
A
Wordt bloed van het kind gewisseld met bloed van de moeder
B
Stroomt bloed van het kind langs bloed van de moeder

Slide 35 - Quizvraag

Wat verlaat het lichaam bij de nageboorte?
A
Navelstreng
B
Placenta
C
Overleden kindje
D
Kiemschijf

Slide 36 - Quizvraag

Wat is innestelen?
A
Eicel en zaadcel komen samen
B
Eicel komt vrij
C
Start van bevalling
D
Bevruchte eicel gaat in baarmoederslijmvlies zitten.

Slide 37 - Quizvraag

Vanaf het moment van bevruchting ben je zwanger
A
Juist
B
Onjuist

Slide 38 - Quizvraag