In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Planning
Herhaling basisstof 1 en 2
Uitleg basisstof 3
Tijd voor huiswerk
Slide 1 - Tekstslide
Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van de bevruchting.
A
juist
B
onjuist
Slide 2 - Quizvraag
Bij sommige baby’s die geboren zijn met donker haar, wordt het haar na enkele maanden lichter. Tijdens de puberteit wordt het haar dan weer donkerder.
De kleur van het haar vlak na de geboorte wordt beïnvloed door geslachtshormonen van de moeder. Na een tijdje zijn die uit het bloed van de baby verdwenen. In de puberteit neemt de productie van geslachtshormonen bij het kind toe.
Verandert door de werking van de geslachtshormonen het fenotype voor haarkleur? En verandert het genotype erdoor?
A
alleen het fenotype verandert
B
Alleen het genotype verandert
C
zowel het genotype als het fenotype verandert
Slide 3 - Quizvraag
In welke cellen komen de chromosomen enkelvoudig voor?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen
Slide 4 - Quizvraag
In de afbeelding zie je de Maleisische tapir. De vorming van geslachtscellen verloopt op dezelfde wijze als bij de mens, alleen heeft de tapir 52 chromosomen in een lichaamscel. Hoeveel chromosomen bevat een zaadcel van de Maleisische tapir?
A
104
B
52
C
26
D
13
Slide 5 - Quizvraag
Leerdoelen
Je kunt omschrijven wat genen en allelen zijn.
Je kunt omschrijven wat een mutatie is.
Elke lichaamscel bevat bijna twee meter DNA. Het DNA in één cel is opgebouwd uit ongeveer drie miljard basen: de bouwstenen van het DNA.
Slide 6 - Tekstslide
Bouw van DNA
Slide 7 - Tekstslide
Welk basenpaar zit altijd samen met de base T?
A
G
B
C
C
T
D
A
Slide 8 - Quizvraag
Welk basenpaar zit altijd samen met de base C?
A
T
B
C
C
A
D
G
Slide 9 - Quizvraag
Welke woorden kan je maken met de letters O, R, S, T?
Slide 10 - Woordweb
Van organisme tot base
Slide 11 - Tekstslide
Genen en eiwitten
Een gen is de informatie voor één erfelijke eigenschap
De genen van een genenpaar bepalen samen een erfelijke eigenschap.
De kleur, vorm en werking van je lichaam wordt vooral geregeld door eiwitten.
Slide 12 - Tekstslide
Allelen
Chromosomenpaar
Homozygoot (homo=gelijk)
Heterozygoot (hetero=ongelijk)
Slide 13 - Tekstslide
Homozygoot/heterozygoot
hom
Slide 14 - Tekstslide
Mutatie
Mutatie - verandering in het genotype
Meestal geen gevolgen
Actueel - coronavirus
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Mutant
Organisme waarbij een mutatie zichtbaar is in het fenotype is een mutant.
voorbeeld Albino (albinisme) = gebrek aan melanine (pigment). rode ogen en bleke huid.
Slide 17 - Tekstslide
In welk type cel zijn bij een mutatie de gevolgen het grootst?
A
Bij een mutatie in bloedcellen
B
Bij een mutatie in geslachtscellen
C
Bij een mutatie in huidcellen
Slide 18 - Quizvraag
Mutagene invloeden
Slide 19 - Tekstslide
Mutagene invloeden vergroten de kans op mutaties. Welke mutagene invloed vergroot de kans op huidkanker?
A
Roken
B
Asbest
C
Zonnen
Slide 20 - Quizvraag
Wanneer spreken we van een mutatie?
Slide 21 - Woordweb
Omschrijf in je eigen woorden wat genen en allelen zijn.