Je weet hoe de Frankische koningen aan de macht kwamen over een groot rijk.
Slide 2 - Tekstslide
Franken
Germaanse volk
Woonden sinds de 3e eeuw in het West-Romeinse Rijk.
Na het verdwijnen van dit rijk breidden ze hun macht verder uit.
Slide 3 - Tekstslide
Frankische Rijk
Rond 500 n.C. Clovis koning van het Frankische Rijk
Rond deze tijd bekeerde hij zich ook tot het christendom.
Hierdoor kreeg hij steun van de kerk in zijn strijd tegen andere Germaanse stammen.
De geestelijken hielpen Clovis bij het besturen van het rijk. Zij konden schrijven.
Slide 4 - Tekstslide
het koninkrijk der Franken:
begin 5e eeuw groot deel van Frankrijk, Belgie en Nederland.
Clovis, 481-511
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Deze keer...
Je weet hoe het leven op het platteland eruit zag.
Slide 7 - Tekstslide
Onveilige tijd
Tijdens de volksverhuizingen plunderden Germaanse volken steden in het West-Romeinse Rijk: onveilig.
Op de wegen tussen de steden was het ook niet veilig: oorlogen en rondzwervende rovers.
Wegen werden niet meer onderhouden: handel verdween.
Veel mensen vertrokken naar het platteland: veiliger en meer voedsel.
Slide 8 - Tekstslide
Platteland
Om veilig op het platteland te kunnen wonen, zochten veel kleine boeren bescherming bij een grotere boer in de buurt.
In ruil voor die bescherming moesten de kleine boeren hun grond afstaan aan de machtige boer.
Zo kregen sommige boeren veel grond in bezit: ze werden heer van een domein.
De boeren werden horigen.
Slide 9 - Tekstslide
Horigen
Waren niet vrij, iedereen op het domein van de heer hoorde bij het domein.
Mochten niet zonder toestemming van de heer van het domein af.
Een horige moest overal toestemming voor vragen, ook om te trouwen
Pacht betalen voor gebruik van het land.
Herendiensten verrichten.
Een gevluchte horige was na een jaar en een dag een vrije boer.
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Domein
Slide 12 - Tekstslide
Een donjon, of mottekasteel, was een versterkte wachttoren. Hier woonde de heer als er gevaar was.
Het gebied buiten het domein bestond uit de grond van de vrije boeren en de woeste gronden, onontgonnen gebied en bossen.
De vrije boeren moesten tijdens een oorlog wél meevechten met de heer. De wapenuitrusting moesten ze zelf betalen.
De akkers van de heer werden bewerkt door horigen. Er waren akkers waarbij de volledige opbrengst naar de heer ging, en er waren akkers waarbij een deel van de opbrengst voor de horige boeren was. Overigens moesten ze hun pacht ook weer van deze opbrengst betalen.
Het vroonhof was de boerderij (hoeve) van de heer. Hier woonde de heer als er geen gevaar was. De opbrengsten van zijn akkers werd in schuren opgeslagen. In woningen naast een vroonhof woonden de horige boeren in geval van gevaar, zoals oorlog.
Bij het vroonhof waren stallen voor de dieren en boomgaarden.