1. & 4. Fall

1e naamval (1. Fall/Nominativ) 
& 4e naamval (4. Fall Akkusativ)
Beluister de korte inleiding: 





Na het beluisteren ga je met de volgende dia's aan de slag. Je schrijft de informatie over in je schrift. 
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

1e naamval (1. Fall/Nominativ) 
& 4e naamval (4. Fall Akkusativ)
Beluister de korte inleiding: 





Na het beluisteren ga je met de volgende dia's aan de slag. Je schrijft de informatie over in je schrift. 

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen? (Schrijf op in je schrift!)
  1. Welk pers.vnw moet ik invullen?  
  2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
  3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond & 4e nv = lv)

Slide 2 - Tekstslide

ik
jij
hij
zij
het
wij
1
ich
du
er
sie
es
wir
4
mich (mij)
dich 
(jou)
ihn (hem)
sie (haar) 
es (het)
uns 
(ons)
jullie
zij
wie
1
ihr
sie
Sie
wer
4
euch (jullie)
sie 
(hen)
Sie 
(u)
wen
Schrijf dit schema in je schrift!

Slide 3 - Tekstslide

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?
  1. Welk pers.vnw moet ik invullen? 
  2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
  3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond, 3e = meew.vw, 4e nv = lv)

Slide 4 - Tekstslide

Welke voorzetsels zijn er in de 4e nv?
durch
für
gegen 
ohne
um
bis
entlang
Akkusativ (4. Fall)
durch = door
für = voor
gegen = tegen
ohne = zonder
um = om
bis = tot
entlang = langs
Schrijf dit in je schrift!

Slide 5 - Tekstslide

Zie je een van deze voorzetsels staan, krijg je automatisch een 4e naamval. Zie je dit niet dan krijg je voor nu een 1e naamval. 
1. Hij - Ich habe ein Geschenk für ......gekauft. 
2.Jullie - Ohne ....... können wir nicht gehen. 
3. Ik - ........... habe dich gestern gesehen? 
4. Wij - ......... haben ein neues Auto gekauft. 

Schrijf de antwoorden in je schrift!


Slide 6 - Tekstslide

Zie je een van deze voorzetsels staan, krijg je automatisch een 4e naamval. Zie je dit niet dan krijg je voor nu een 1e naamval. 
1. Hij - Ich habe ein Geschenk für ihn gekauft. 
2. jullie - Ohne euch können wir nicht gehen. 
3. Ik - Ich habe dich gestern gesehen? 
4. Wij - Wir haben ein neues Auto gekauft. 

 Had je het goed? 


Slide 7 - Tekstslide

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?
  1. Welk pers.vnw/vragend.vnw etc moet ik invullen? 
  2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
  3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv 4e nv = lv)

Slide 8 - Tekstslide

Geen voorzetsel = ontleden
Voor dit jaar hoef je dit nog niet te kennen, maar het is wel handig dat je het onderstaande vast weet en dat je het in je schrift schrijft. 

Onderwerp = 1. Fall (Nominativ) = wie/wat + gezegde. 
Lijdend voorwerp = 4. Fall (Akkusativ) = wie/wat = gezegde + ond. 

Slide 9 - Tekstslide

Üben
Bist du fertig, dann kannst du, auf dieser Seite, noch ein bisschen üben: 

Slide 10 - Tekstslide