H1.3 - Les 4: De invloed van luchtdruk op het weer

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

4 MAVO
Hoofdstuk 1
Het weer en het klimaat
Paragraaf 3
Invloed luchtdruk op weer
---
M. Zeelenberg
zlb@st-maartenscollege.nl

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
Korte herhaling weerelementen en temperatuurelementen

Slide 3 - Tekstslide

Je kan de 5 weerselementen noemen.
Weerselementen - Het weer wordt beïnvloed door elementen.
  1. Wind
  2. Neerslag
  3. Temperatuur
  4. Bewolkingsgraad
  5. Luchtdruk
Hoe beïnvloeden deze het weer?

Slide 4 - Tekstslide

WEER EN KLIMAAT

Het ... is de temperatuur, neerslag en wind op een bepaald moment.

Het ... is het gemiddelde in weer over een lange periode (30 tot 40 jaar).

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

5 temperatuurfactoren
Temperatuurfactoren bepalen de temperatuur ergens op aarde.
  1. Breedteligging
  2. Hoogteligging
  3. Gesteldheid v/h aardoppervlak
  4. Aanlandige/aflandige wind
  5. Zeestromen

Slide 7 - Tekstslide

1. Breedteligging
Hoe dichter bij de evenaar, hoe warmer.
  1. Op lage breedte ( = dichtbij evenaar) verwarmen zonnestralen een kleiner oppervlak.
  2. Op lage breedte reist een zonnestraal korter door de dampkring (figuur 7)

Slide 8 - Tekstslide

2. Hoogteligging
Hoe hoger, hoe kouder. -- 
        Als je 100 meter stijgt, daalt de temperatuur met 0,6 graden.

Slide 9 - Tekstslide

3. Gesteldheid van het aardoppervlak
  • Land wordt sneller koud en sneller warm dan water.
  • Land en water hebben invloed op de temperatuur van de lucht erboven.
  • Als een stad aan het water ligt zijn de verschillen kleiner.

Slide 10 - Tekstslide

Binnenland
Aan de kust

Slide 11 - Tekstslide

4. Aanlandige/aflandige wind
  • Aanlandige wind matigt de temperatuur (zomer koel, winter zacht).
  • Aflandige wind zorgt voor groter temperatuurverschil tussen zomer en winter.

Aanlandige wind is wind die aan land komt.
Aflandige wind is wind die van land komt.

Slide 12 - Tekstslide

WIND OP AARDE

Slide 13 - Tekstslide

Temperatuurfactoren

Slide 14 - Tekstslide

Je kan de volgende 4 temperatuurfactoren uitleggen hoe deze het klimaat beïnvloeden.

  1. Breedteligging
  2. Hoogteligging
  3. Gesteldheid van het aardoppervlak
  4. Aanlandige/aflandige wind

Slide 15 - Tekstslide

5. Zeestromen
  • Warme stroom --> warmere lucht (boven het water)
  • Koude stroom --> koudere lucht (boven het water)

Hoe heeft dat invloed
op de temperatuur op land?

Slide 16 - Tekstslide

ZEESTROMEN OP AARDE

Slide 17 - Tekstslide

Lesdoelen van vandaag
  1. Je kunt uitleggen wat isobaren zijn.
  2. Je kunt 3 verschillen noemen tussen hoge- en lagedrukgebieden.
  3. Je kunt in 3 stappen uitleggen waarom het droog is in een hogedrukgebied.
  4. Je kunt in 3 stappen uitleggen waarom het nat is in een lagedrukgebied.
  5. Je kunt in eigen woorden uitleggen wat wind is.
  6. Je kunt de luchtdruk, windkracht, neerslag en bewolkingsgraad beschrijven op basis van een weerkaart met isobaren.

Slide 18 - Tekstslide

LUCHTDRUK

Wat is "Lucht"?
Wat is "Druk"?

Slide 19 - Tekstslide

LUCHTDRUK

"Het gewicht van lucht dat op aarde drukt."

Dit kan veel of weinig zijn.

Slide 20 - Tekstslide

Teken mee in je schrift:
HOGE DRUK                                  LAGE DRUK

Slide 21 - Tekstslide

Lage druk en hoge druk
  1. Lagedruk (minimum / depressie) = stijgende lucht = neerslag/bewolking
  2. Hogedruk (maximum) = dalende lucht = droog/helder
  3. Wind stroomt op het aardoppervlak altijd van hogedrukgebied naar lagedrukgebied.

Hoe groter luchtdrukverschillen, hoe hoger de windsnelheid. 


Slide 22 - Tekstslide

Je kunt in 3 stappen uitleggen waarom het droog is in een hogedrukgebied.
HOGE DRUK                                  LAGE DRUK

Slide 23 - Tekstslide

Je kunt in 3 stappen uitleggen waarom het nat is in een lagedrukgebied.
HOGE DRUK                                  LAGE DRUK

Slide 24 - Tekstslide

Bekijk de lesdoelen (20 t/m 26)

Slide 25 - Tekstslide

Isobaren

Slide 26 - Tekstslide

Lage- en hoge luchtdruk

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Je kunt in eigen woorden uitleggen wat wind is.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Isobaren en luchtdruk
  1. Teken de isobaren op het kaartje op de juiste wijze in.
  2. Noteer een H in de kern van het hogedrukgebied en een L in de kern van het lagedrukgebied.
  3. Waar op het kaartje is de grootste kans op neerslag?
  4. Waar op het kaartje is de hoogste windkracht?
  5. Ga er vanuit dat het kaartje van de maand augustus is. Wat voor weer is het in Spanje?

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Lees H1.3: De invloed van luchtdruk op het weer.
  • Maak de kennen- en kunnenlijst: 11 t/m 16

Regels wanneer je aan het werk bent:
  • Je werkt alleen en in stilte.
  • Je steekt je vinger op als je iets wilt vragen.

Klaar? Maak ook de examenvragen van H1.1 en H1.2

Slide 35 - Tekstslide

HUISWERK DONDERDAG
Maak de kennen- en kunnenlijst: 20 t/m 25

Slide 36 - Tekstslide

Zijn er nog vragen?
Je kunt ze klassikaal stellen
Je kunt mij mailen; zlb@st-maartenscollege.nl
Je kunt me altijd opzoeken op school; 
aanwezig op maandag t/m donderdag

Slide 37 - Tekstslide