1.2 Frankrijk vóór de revolutie

• Geschiedenis
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 2

De Franse Revolutie

. Frankrijk vóór de revolutie

Leerdoel

Ik weet hoe de samenleving van Frankrijk eruit zag voor de Franse Revolutie uitbrak. 

Absolute macht

• Koning Lodewijk XVI van Frankrijk had absolute macht
• Dat betekent dat de koning alle macht had
• Frankrijk had grote financiële problemen
• De belasting was daardoor erg hoog; veel mensen leden honger

Paleis van Versailles

Standensamenleving

• In Frankrijk was er sinds de middeleeuwen een standensamenleving
• De bevolking was opgedeeld in drie groepen:
   1.  De geestelijkheid
   2. De adel
   3. De boeren en burgers

Armoede

• Veel Fransen waren boer (85% van de bevolking)
• Het waren arme mensen
• Ze huurden een stuk grond van een edelman en moesten herendiensten verrichten.

Voorrechten

• De geestelijkheid en de adel hadden voorrechten
• Dit zijn rechten die niet iedereen heeft
• De eerste en tweede stand hoefden geen belasting te betalen
• Ze kregen de taken in het bestuur van het land
  
  
• De derde stand moest belasting betalen en had geen
    invloed in het bestuur

Verlichting

• Burgers vroegen zich af waarom sommige mensen wel voorrechten hadden en andere niet
• Er was te veel armoede en ongelijkheid
• Volgens John Locke was iedereen Gelijk en Vrij

Verlichting

• Verdeling van de macht was oneerlijk
  
• Machtsmisbruik voorkomen
• Scheiding der machten
• Een groep maakt de wetten
• Een groep voert de wetten uit
• Rechters controleren of burgers/overheid
• zich aan de wet houden

Verlichting

• an de wet houden
  

Verlichting

• Burgers waren ook kritisch over het vervolgen van ketters
• Voor verdraagzaamheid
• Onderwijs werd belangrijker
• Gingen deze ideeën ook vastleggen
• Verlichting
• De periode vanaf 1680 waarin burgers
• kritisch gingen nadenken over allerlei
• zaken in de samenleving, het bestuur
• en het geloof.

Standensamenleving

• In de 18e eeuw groeide de ontevredenheid over het bestuur van de koning bij burgers en boeren. 
• Dit had twee redenen.
• 1. Hoge belastingen op levensmiddelen, waardoor
• de prijs steeg. De armen konden dit nauwelijks 
• betalen en leden honger
• 2. De rijke burgers moesten veel belasting betalen
• maar hadden geen invloed op het bestuur.

Maken

Paragraaf 6.1 

blz 136

opdracht 3,4,5,6,7,9,10,11 en 12

Personen uit deze les

• Lodewijk XVI

Begrippen uit deze les

• Standensamenleving
• Voorrechten
• Absolute macht

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd

Huiswerk

Volgende les:
maken §1.2