V5: HC, deelcontext 1 +2

HC 1
Steden en burgers in de Lage Landen
1050-1700
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

HC 1
Steden en burgers in de Lage Landen
1050-1700

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

oefenvraag 1
In Harderwijk werd in een bouwput een middeleeuws 'paardgewichtje' gevonden. Dit gewichtje, in de vorm van een paard, werd gebruikt voor het wegen van zilveren en gouden munten. Dit was noodzakelijk, omdat in de middeleeuwen de waarde van de verschillende munten werd bepaald aan de hand van hun gewicht in edelmetaal.

Slide 3 - Tekstslide

vraag:
Verklaar dat het gebruik van dit gewichtje in Harderwijk:
- mede voortkwam uit het Harderwijker lidmaatschap van de Hanze, en
- door een economische innovatie in de late middeleeuwen steeds minder voorkwam in handelstransacties.

Slide 4 - Tekstslide

oefenvraag 2:
Een anekdote:

Vanaf 1252 verleende gravin Margaretha II van Vlaanderen privileges aan kooplieden uit Duitsland, Frankrijk en Spanje. De kooplieden mochten zich in de stad Brugge vestigen, betaalden minder tol, mochten huizen in de stad kopen en tegen gunstige voorwaarden kelders en pakhuizen huren. De poorters van Brugge verzetten zich aanvankelijk tegen haar besluit die privileges te verlenen.

Slide 5 - Tekstslide

vraag:
Licht deze anekdote toe door:
- aan te geven welke economische verandering Margaretha in Brugge bevorderde met het verlenen van privileges en
- te beredeneren welk economisch en welk politiek bezwaar de poorters van Brugge hadden tegen het verlenen van de privileges.

Slide 6 - Tekstslide

oefenvraag 3:
In 1531 besluit Karel V drie Collaterale Raden in de Nederlanden in te stellen.
Dit besluit past bij een kenmerkend aspect van die tijd.

Vraag:
Noem dit kenmerkend aspect en geef met het voorbeeld van één Collaterale Raad aan, waardoor dit besluit van Karel V hierbij past.

Slide 7 - Tekstslide

oefenvraag 4
Een bewering:
De Unie van Utrecht kan worden gezien als enerzijds een overwinning en anderzijds een nederlaag van de calvinisten in de Nederlandse Opstand.

vraag:
Leg beide onderdelen van deze bewering uit.

Slide 8 - Tekstslide

oefenvraag 5
In de stad Leiden bepaalde het stadsbestuur in 1702 dat de bestuurlijke functies moesten worden toegewezen aan 'diegenen van wie de voorouders een aanzienlijke positie in het bestuur hebben gehad'.

Vraag:
Leg uit dat een bepaling als deze in de Republiek leidde tot een toename van de Oranjegezindheid onder de het gemeen.

Slide 9 - Tekstslide

HC 2
Verlichting
1650-1900

Slide 10 - Tekstslide

oefenvraag 1
In 1688 schreef de Nederlandse filosoof Adriaan Koebagh in zijn boek dat hij zich verbaasde dat in de Bijbel 'valt te lezen dat God zelf van boven naar beneden kwam, om een gezellig praatje te maken met een of ander godzalig mens en om dan meteen bij hem te blijven logeren'.

Slide 11 - Tekstslide

vraag:
Leg uit welk verlicht uitgangspunt Koebagh toepaste op verhalen in de Bijbel.

Slide 12 - Tekstslide

oefenvraag 2
In 1766 zegt koning Lodewijk XV tijdens een conflict met de hoogste rechtbank in Parijs:
Alleen ik vertegenwoordig de hoogste macht (..). Alleen aan mij danken de rechtbanken hun bestaansrecht en gezag. Het gezag dat zij uitoefenen, geschiedt uitsluitend uit mijn naam en blijft bij mij berusten. Het gebruik daarvan kan zich dus nooit tegen mij keren. De wetgevende macht behoort volledig toe aan mij, zonder dat ik die met iemand deel of daarvoor aan iemand ondergeschikt ben. Onder mijn gezag leggen mijn ambtenaren de wet- die zij zelf niet maken - vast op schrift, maken zij die bekend en voeren die uit (...). Mij volk en ik zijn één. De rechten en belangen van de natie zijn onlosmakelijk verbonden met die van mijzelf en liggen volledig in mijn handen.

Slide 13 - Tekstslide

vraag
Met deze rede wijst Lodewijk XV een standpunt van Montesquieu en een standpunt van Rousseau af. Leg dit voor beide standpunten apart uit, telkens met een andere verwijzing naar de bron.

Slide 14 - Tekstslide

oefenvraag 3
Twee gebeurtenissen uit de Franse Revolutie:
1. Op 17 juni 1789 richtten de vertegenwoordigers van de derde stand van de Staten-Generaal de Nationale Vergadering op en begonnen vervolgens met het schrijven van een grondwet. Verschilende vertegenwoordigers van de geestelijkheid en de adel sloten zich bij de Nationale Vergadering aan.
2. Op 27 juni 1789 beval koning Lodewijk XVI alle vertegenwoordigers van de geestelijkheid en de adel die zich nog niet hadden aangesloten bij de Nationale Vergadering, dit alsnog te doen,

Slide 15 - Tekstslide

vraag
Geef aan waardoor:
- Lodewijk XVI zich in zijn positie bedreigd voelde door de oprichting van de Nationale Vergadering en
- Lodwijk XVI verwachtte dat zijn bevel van 27 juni zijn positie zou beschermen.

Slide 16 - Tekstslide

oefenvraag 4:
Wilhelmina Drucker schrijft in 1892 in haar brochure Een woordje aan de vrouwen in Nederland:
Elke keer dat ik een stomdronken kerel tegen een muur of brugleuning zie vallen of in zichzelf vloekend voortwaggelen, zeg ik tot mijzelf: zie, dát kan voogd zijn (...), dát vertegenwoordigt de waarheid, terwijl de vrouw, die tobt en zwoegt en werkt om haar familie brood te verschaffen, of dagen en nachten blokt om kennis te vergaren, verre beneden zulke [mannen] staat.

Slide 17 - Tekstslide

vraag
Wilhelmina Drucker beschrijft in de brochuren thema's als:
1 het burgerlijk gezinsideaal
2 het maatschappelijk thema drankmisbruik

Leg voor beide thema's uit welke boodschap Wilhelmina Drucker met deze thema's over de maatschappelijke positie van de vrouw wil weergeven.

Slide 18 - Tekstslide

Drieslagstelsel
Hanze
Lutheranisme
Calvinisme
Gewetensvrijheid
Regenten
Mercantilisme
Oranjegezinden
Rampjaar
Humanisme
Rationalisme
Empirisme
Droit Divin
Constitutionele monachie
Censuskiesrecht
Congres van Wenen
Communisme
confessionalisme

Slide 19 - Tekstslide