Een opsomming herken je aan signaalwoorden zoals: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en.
Je kunt een opsomming ook herkennen aan streepjes (–), dots (•), getallen (1, 2, 3) of een dubbele punt (:). Bijvoorbeeld:
- Voor een cake heb je nodig: bloem, boter, suiker, een ei en bakpoeder.
Slide 7 - Tekstslide
Opsomming
Een tegenstelling herken je aan signaalwoorden zoals: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant … aan de andere kant. Bijvoorbeeld: - De oude achtbaan is niet heel mooi, maar hij gaat wel ontzettend hard.
Slide 8 - Tekstslide
Aan het werk
Wat? Lezen opdracht 1 en 2 bladzijde 60 / 62
Wanneer? In de les
Waarom? Om een tekst goed te begrijpen en snel te lezen moet je tekstverbanden en signaalwoorden kunnen herkennen.
Hoe? Zachtjes overleggen of in stilte
Klaar? Nakijken, iets voor een ander vak, GEEN TELEFOON
Slide 9 - Tekstslide
Huiswerk
Lezen hoofdstuk 3 opdracht 1 + 2 bladzijde 60 / 62 Af op donderdag 23-01-2020