Hoofdstuk 4 4.3 het Christendom

4.3. Het Christendom
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

4.3. Het Christendom

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

1

Slide 3 - Video

02:30
Wat zijn geestelijken
wie was de baas van alle geestelijken?
Noem nog 4 geestelijke titels uit de vroege middeleeuwen.

Slide 4 - Open vraag

Wat is GEEN kenmerk van het christendom
A
Geloof in één god
B
Heilige bomen
C
Geloof in een hemel en hel
D
Bijbel is belangrijkste boek

Slide 5 - Quizvraag

begrippenoefening;
 Personen benoemen en begrippen verklaren en definiëren. 
Dia 6 tot en met 10 van de presentatie par. 4.3 Het Christendom.
Volg bij deze oefening begrippen verklaren de onderstaande volgorde 1 tot en met 5. Zodat je eerst leest, dan begrippen/personen opschrijven en dan de begrippen en personen gaat verklaren. Mocht je tijdens het lezen de tekst erg lastig vinden kijk dan oo de filmpjes op Dia 2 en 3 die geven uitleg over de tekst en de begrippen.  
1. Lees de tekst in lesson up Dia 7 tot en met 11, Hoofdstuk 4 par. 4.3;  "het Christendom". 
2. Noteer de Begrippen = dikgedrukte woorden uit de tekst.        3. Noteer de Personen/namen uit de tekst.
4. Lees in Learnbeat par. 4.3;  D. Theorie "de Kerk en de Geestelijken " en noteer de blauw gedrukte woorden (dit zijn bijna dezelfde voorden als in de dia's van Lesson up staan.) Als je deze al niet had opgeschreven vanuit de dia's in lesson up (dus check of de blauwgedrukte woorden uit Learnbeat en de dikgedrukte woorden uit de Dia's in Lesson up overrenkomen.
5. Schrijf achter 'de begrippen die je hebt genoteerd de betekenis hiervan, dit kan je vinden in de dia's uit Lesson Up, of de tekst  in Learnbeat Par. 4.3 D, Theorie ).'
6. Schrijf achter de namen/personen wie ze zijn en wat ze hebben gedaan zodat ze in de geschiedenisboeken vermeld staan. 
7. Schrijf nu een korte samenvatting van de begrippen en de tekst van Par. 4.3. van maximaal 10 zinnen,/regels. Doe dit door de begrippen en namen samen te voegen tot een verhaal, dat de lading en inhoud van de paragraaf goed weergeeft 
Vraag Waarover gaat de paragraaf, wie (personen/namen)  en wat (begrippen/gebeurtenissen)  komen daar in voor en wat is het gevolg van de gebeurtenissen voor de geschiedenis. = Conclusie! 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

  1. Mythe, geloof of cultuur.
Zoals je ziet heeft onze Sinterklaas veel weg van de hiernaast afgebeelde oppergod Wodan.
1. Hij rijdt op een wit paard, of is het op een witte schimmel  Het paard vliegt door de lucht, of rijdt het op een dak…. Hij heeft een speer, of toch een Staf.  Hij een mantel en een helm, of tabberd en mijter…Hij heeft zwarte knechten (zijn honden).Of zijn de knechten zijn Pieten.. Hij brengt iets goeds, of haalt Iets slechts… je krijgt Cadeautjes, of je gaat in de zak….Ook is de vergelijking met Santa Klaus (de kerstman)] Is gauw gemaakt… Baard, vliegen, dieren, rode mantel, baard, het Noorden..

Slide 12 - Tekstslide

Leg in minimaal 5 en maximaal 8 zinnen uit.
Sinterklaas is een volksfeest dat zowel te maken heeft, met het Christendom, als met het Heidens geloof dat er was voor het christendom.

Slide 13 - Open vraag

Welke van de onderstaande gebruiken/feestdagen hebben zowel een Christelijk, als ook een heidens karakter en klopt de omschrijving die bij elk feest staat?
A
Kerstmis=Kerstboom, lichtjes geboorte Jezus Christus met Engelen, kerststal, en kerstliederen
B
Pasen= paaseieren paashaas, paasvuur en herrijzenis van Jezus Christus
C
Oud en nieuw= oliebollen, vuurwerk, feest en nieuwe jaar(telling)
D
het feest van Sint Maarten = heilig vuur dragen, bedeloptocht en driekoningen

Slide 14 - Quizvraag