Een synoniem is een woord dat wat betreft betekenis (ongeveer) gelijk is aan een of meer andere woorden.
Synoniemen zijn twee of meer verschillende woorden met (ongeveer) dezelfde betekenis.
Soms staat er een synoniem van een onbekend woord in de tekst, je kunt de betekenis van het onbekend woord dan raden.
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsHBOStudiejaar 2
In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 55 min
Onderdelen in deze les
SYNONIEM
Een synoniem is een woord dat wat betreft betekenis (ongeveer) gelijk is aan een of meer andere woorden.
Synoniemen zijn twee of meer verschillende woorden met (ongeveer) dezelfde betekenis.
Soms staat er een synoniem van een onbekend woord in de tekst, je kunt de betekenis van het onbekend woord dan raden.
Slide 1 - Tekstslide
SYNONIEM - voorbeelden
zelfstandig - op zichzelf
chaos - puinhoop
neertellen - betalen
uitgave - editie
Slide 2 - Tekstslide
OMSCHRIJVING
Een omschrijving is een woord of zijn woorden waarmee verteld wordt wat iets is.
Wanneer er in een tekst een omschrijving van een onbekend woord staat, kan de betekenis hieruit afgeleid worden.
Slide 3 - Tekstslide
OMSCHRIJVING - voorbeelden
journalist - iemand die informatie verzamelt en openbaar maakt op internet, tv of krant
actualiteit - alles wat op dit moment belangrijk is
Slide 4 - Tekstslide
VOORBEELD
Voorbeelden worden in teksten soms gebruikt om onbekende woorden uit te leggen.
Door een voorbeeld in een tekstweet je meteen wat de schrijver bedoeld.
Voorbeelden kunnen voor of na de onbekende woorden worden gebruikt.
Slide 5 - Tekstslide
VOORBEELD - voorbeeld
Voorbeelden zijn te herkennen aan woorden als:
bijvoorbeeld, zo is er...., zoals, denk maar aan, neem, zo.
Vandalisme, zoals het vernielen van bushokjes, is een groot probleem in de stad.
Slide 6 - Tekstslide
VOORBEELD - voorbeeld
Voorbeelden kunnen ook te herkennen zijn aan
een dubbele punt (:)
Wij houden van buitensporten: varen, wandelen, bergbeklimmen en mountainbiken.
Slide 7 - Tekstslide
TEGENSTELLING
Tegenstelling zijn woorden die elkaars tegengestelde zijn. Soms kun je de betekenis van een onbekend woord raden, omdat de tegenstelling van dat woord in de tekst staat.
Woorden als maar, echter, toch en daarentegengeven aan dat er een tegenstelling wordt genoemd.
Slide 8 - Tekstslide
TEGENSTELLING - voorbeeld
goedkoop - duur
begrijpelijk - onbegrijpelijk
koud - warm
bang - dapper
Slide 9 - Tekstslide
BEKEND WOORDDEEL
Soms kun je de betekenis van een onbekend woord begrijpen doordat je al een deel van het woord kent.
- samenstellingen
- woorden met voorvoegsel
- woorden met achtervoegsel
Slide 10 - Tekstslide
BEKEND WOORDDEEL - voorbeeld
- samenstellingen: vleesvervanger. Je kent de woorden vlees en vervanger. Je kunt raden wat vleesvervanger betekent.
- woorden met voorvoegsel: ongezond. On betekent niet, dus ongezond betekent niet gezond.
- woorden met achtervoegsel: gevoelloos. -loos is hetzelfde als zonder. Gevoelloos betekent zonder gevoel.
Slide 11 - Tekstslide
Afleidingen & Samenstellingen
Slide 12 - Tekstslide
WAT IS EEN SAMENSTELLING?
Een woord dat uit meerdere woorden bestaat, noem je een samenstelling.
hogesnelheidslijn
vaatwasmachine
Slide 13 - Tekstslide
Samenstelling
Alle delen (twee of meer) kunnen zelfstandig voorkomen.
Vaak twee zelfstandige naamwoorden.
Soms ook een combinatie van zelfstandig naamwoord met een bijvoeglijknaamwoord, telwoord, werkwoord of afkorting.
Slide 14 - Tekstslide
BEHANDELEN en HANDELING
Basiswoord?
-> handel(en)
Voor- / achtervoegsel bij BEHANDELEN?
-> be-
Voor- / achtervoegsel bij HANDELING?
-> -ing
Slide 15 - Tekstslide
Afleiding
Woord waarvan niet alle delen zelfstandig kunnen voorkomen.
Verkleinwoorden, meervouden en werkwoordsvervoegingen zijn voorbeelden van afleidingen.
Een grondwoord vormt de basis en daaraan zijn voor- en/of achtervoegsels toegevoegd.
Slide 16 - Tekstslide
Voorvoegsels
Er bestaan veel woorden met be-, ge-, her-, on(t)-, ver-, wan-, en aarts- ervoor.
Deze korte stukjes zijn voorvoegsels, je schrijft ze altijd op dezelfde manier.
Slide 17 - Tekstslide
Voorbeelden
gezang
beantwoorden
herzien
ontcijferen
vergeven
wangedrag
aartsrivaal
Slide 18 - Tekstslide
Achtervoegsels
Er zijn veel woorden met -heid, -lijk, -ing, -ig, -er, -erd, -aar, -aard, -baar, -rik of -isch erachter.
Deze korte stukjes zijn achtervoegsels.
Je schrijft ze altijd op dezelfde manier.
Slide 19 - Tekstslide
Voorbeelden
blijheid
duidelijk
afdeling
aardig
aansteker
eigenaar
aaibaar
fantastisch
Slide 20 - Tekstslide
Waarom?
Door voor- en achtervoegsel verandert de betekenis van een woord.
Kijk dus altijd goed in de zin wat er precies bedoeld wordt.
Het einde van de film is prachtig. De docent kan eindeloos doorzeuren over mijn punt
Slide 21 - Tekstslide
Voor die jeans moet je veel betalen.
Synoniem voor betalen:
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze
Slide 22 - Quizvraag
De leerlingen voeren veel klusjes uit.
Synoniem voor voeren uit:
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze
Slide 23 - Quizvraag
Mijn haar zit aan beide kanten gelijk. Tegenovergestelde voor aan beide kanten gelijk:
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen
Slide 24 - Quizvraag
De brug is er slecht aan toe. Tegenovergestelde voor is er slecht aan toe:
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen
Slide 25 - Quizvraag
Bedenksel (woord met achtervoegsel) Wat is de betekenis?
A
wat iemand denkt
B
de mening van iemand
C
wat iemand bedacht heeft
D
wat iemand kan
Slide 26 - Quizvraag
Ongelijk (woord met voorvoegsel) Wat is de betekenis?
A
wel hetzelfde
B
niet hetzelfde
C
niet mogelijk
D
wel mogelijk
Slide 27 - Quizvraag
Zorgeloos
Geef een omschrijving
A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen
Slide 28 - Quizvraag
Ik was te laat op school en had daarvoor een smoes bedacht Geef een voorbeeld
A
daarom kreeg ik straf
B
de brug stond open
C
morgen ga ik naar de kapper
D
iets wat je verzint
Slide 29 - Quizvraag
Doelen deze les
Volgende les
Afsluiting
Zijn er nog vragen?
Controleer of je huiswerk hebt
Slide 30 - Tekstslide
Homoniemen
Slide 31 - Tekstslide
Homoniemen
Weet jij al wat homoniemen zijn?
Welke homoniem zie je op deze afbeelding?
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Video
Kijk eens naar de volgende zinnen:
1. Mijn broer en ik zitten op de bank tv te kijken.
2. Mijn kleine zusje heeft voor het eerst geld op de bank gezet.
Wat valt je op aan deze 2 zinnen?
Slide 34 - Tekstslide
1. Mijn broer en ik zitten op de bank tv te kijken
2. Mijn kleine zusje heeft voor het eerst geld op de bank gezet.
bank --> hetzelfde woord, maar 2 betekenissen
Dit noem je homoniemen
Slide 35 - Tekstslide
Homoniemen
De woorden zijn qua vorm en klank hetzelfde, maar hebben een andere betekenis.
bal(feest, rond voorwerp) blik (dun metaal, oogopslag) was(wasgoed, vetachtige stof)
Slide 36 - Tekstslide
Even testen
Wat betekent het woord tussen haakjes in zinsverband?
Slide 37 - Tekstslide
De [aanslag] kun je makkelijk verwijderen.
A
misdadige aanval
B
laagje afgezet vuil
C
ernstige benadeling
Slide 38 - Quizvraag
U kunt het beste de [ring] nemen om er te komen.
A
cirkelvormig voorwerp
B
strijdperk
C
kring
D
rondweg
Slide 39 - Quizvraag
Wat een [spook]!
A
geest
B
waanvoorstelling
C
magere onuitstaanbare vrouw
Slide 40 - Quizvraag
Appels met [stekken] laat ik liggen.
A
loot
B
rotte plek
C
vaste aasplek
Slide 41 - Quizvraag
De oude man begint te [malen].
A
fijnmaken
B
draaien(van een molen)
C
piekeren
D
in de war zijn
Slide 42 - Quizvraag
De wet maakt het mogelijk criminelen te [plukken].