"to persuade someone to do something or give something by making promises or saying nice things"
She cajoled her partner into going to the party with her.
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6
In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
WELCOME
Today is the 25th of January
The Word of the Day is cajole
verb | kuh-JOHL
"to persuade someone to do something or give something by making promises or saying nice things"
She cajoled her partner into going to the party with her.
Slide 1 - Tekstslide
TODAY
After this lesson you will
... know what to expect in periode 3
... have studied signaalwoorden
... have worked with examenkracht.nl
Slide 2 - Tekstslide
PERIODE 3
Slide 3 - Tekstslide
SIGNAALWOORDEN
Slide 4 - Tekstslide
actually
A
eigenlijk, in feite
B
tegenstelling
C
voorwaarde
D
voorbeeld
Slide 5 - Quizvraag
actually (tekstverband)
A
uitbreiding, opsomming
B
tegenstelling
C
vergelijking
D
voorwaarde
Slide 6 - Quizvraag
also
A
want
B
ook
C
kortom
D
zodra
Slide 7 - Quizvraag
also (tekstverband)
A
reden
B
tegenstelling
C
uitbreiding, opsomming
D
gevolg
Slide 8 - Quizvraag
although
A
ook
B
omdat
C
hoewel
D
bijvoorbeeld
Slide 9 - Quizvraag
although (tekstverband)
A
tegenstelling
B
uitbreiding, opsomming
C
reden
D
gevolg
Slide 10 - Quizvraag
and
A
bijvoorbeeld
B
echter
C
en
D
sterker nog
Slide 11 - Quizvraag
and (tekstverband)
A
tegenstelling
B
uitbreiding, opsomming
C
reden, oorzaak
D
gevolg, conclusie
Slide 12 - Quizvraag
as
A
omdat
B
sterker nog
C
als gevolge van
D
ten minste
Slide 13 - Quizvraag
as (tekstverband)
A
tijd, volgorde
B
uitbreiding, opsomming
C
reden, oorzaak
D
tegenstelling
Slide 14 - Quizvraag
as a result of
A
en
B
als gevolge van
C
in feite
D
ondanks
Slide 15 - Quizvraag
as a result of (tekstverband)
A
uitbreiding, opsomming
B
gevolg, conclusie
C
reden, oorzaak
D
tegenstelling
Slide 16 - Quizvraag
because
A
nu
B
ooit
C
omdat
D
vergeleken met
Slide 17 - Quizvraag
because (tekstverband)
A
reden, oorzaak
B
uitbreiding, opsomming
C
tegenstelling
D
voorwaarde
Slide 18 - Quizvraag
before
A
voor
B
zodra
C
eerst
D
kortom
Slide 19 - Quizvraag
before (tekstverband)
A
voorbeelden
B
reden, oorzaak
C
tijd, volgorde
D
gevolg, conclusie
Slide 20 - Quizvraag
both ... and
A
vergeleken met
B
zowel ... als ...
C
dus, daarom
D
in plaats daarvan
Slide 21 - Quizvraag
both ... and (tekstverband)
A
tijd, volgorde
B
voorbeelden
C
uitbreiding, opsomming
D
vergelijking
Slide 22 - Quizvraag
but
A
maar
B
zodra
C
aangezien
D
kortom
Slide 23 - Quizvraag
but (tekstverband)
A
gevolg, conclusie
B
reden, oorzaak
C
voorwaarde
D
tegenstelling
Slide 24 - Quizvraag
EXAMENTRAINING
2012-I T7 (Reading on the web is not really reading)
Slide 25 - Tekstslide
VRAAG 18
Which of the following is stated in paragraph 1?
lees niet verder dan de eerste alinea
markeer signaalwoorden
Slide 26 - Tekstslide
VRAAG 18
Which of the following is stated in paragraph 1?
lees niet verder dan de eerste alinea
markeersignaalwoorden: even though, and
Waarom zijn de foute antwoorden fout?
Waarom is het goede antwoord goed?
Slide 27 - Tekstslide
VRAAG 19
Vraag over beweringen die overeenstemmen met alinea 2.
gebruik zoekwoorden
de bewering moet helemaal kloppen
markeer signaalwoorden
Slide 28 - Tekstslide
VRAAG 19
Vraag over beweringen die overeenstemmen met alinea 2.
Politicians on both sides of the spectrum blame education for the poor economic situation of the US.
The Bush government tried to improve school results by institutionalising educational measurement.
Emphasis on factual knowledge hasimpaired American students' capacity to put their knowledge to practical use.
Slide 29 - Tekstslide
VRAAG 20
Gatenvraag over alinea 3.
Lees tot het gat + 1 zin.
Vertaal eventueel de opties voor jezelf.
markeer signaalwoorden
Slide 30 - Tekstslide
VRAAG 20
Gatenvraag over alinea 3.
Lees tot het gat + 1 zin.
Vertaal eventueel de opties voor jezelf.
markeer signaalwoorden: but, in fact
Slide 31 - Tekstslide
VRAAG 21
Deze vraag gaat over de eerste zin van alinea 4.
Kijk naar de strekking van (het begin van deze alinea)
Kijk naar de opties (accordingly, however, in reality)
Maak de koppeling naar alinea 3
Slide 32 - Tekstslide
VRAAG 21
Deze vraag gaat over de eerste zin van alinea 4.
§3: Jonge Amerikanen kijken/lezen weinig nieuws.
accordingly > overeenkomstig
however > echter
in reality > in het echt, in de realiteit
§4: Jonge Amerikanen konden in 2006 Irak niet aanw.
Slide 33 - Tekstslide
VRAAG 22
Gatenvraag in alinea 4.
Lees tot het gat + 1 zin.
Vertaal eventueel de opties voor jezelf.
markeer signaalwoorden
Slide 34 - Tekstslide
VRAAG 22
Gatenvraag in alinea 4.
Jonge Amerikanen konden in 2006 Irak niet aanwijzen.
A. Nog belangrijker B. In schril contrast daarmee
C. Minder veelbelovend.
Bijna de helft vindt het niet nodig om te weten waar andere landen (die in het nieuws zijn) liggen).
Slide 35 - Tekstslide
VRAAG 23
Wat is in overeenstemming met de inhoud van alinea 5 en 6.
Lees alinea 5 en 6
Bestudeer de antwoorden nauwkeurig, alles moet kloppen!
Slide 36 - Tekstslide
VRAAG 23
Wat is in overeenstemming met de inhoud van alinea 5 en 6.
Lees alinea 5 en 6
Bestudeer de antwoorden nauwkeurig, alles moet kloppen!
Waarom zijn A, B en D fout?
Waarom is C goed? Waar staat het in de tekst?
Slide 37 - Tekstslide
VRAAG 24
Let op! Een open vraag! Je moet in het Nederlands antwoorden.
Wat suggereert de schrijver met die laatste zin van alinea 7?
The document was released in conjunction with the Entertainment Software Corporation, a public relations group promoting video games that has cornered roughly 90 per cent of the $7 billion gaming market worldwide.
Slide 38 - Tekstslide
VRAAG 24
Een antwoord met de volgende strekking:
Er zijn commerciële belangen met het rapport gemoeid.
Slide 39 - Tekstslide
VRAAG 25
Op zoek naar overeenstemming met de inhoud van alinea 8:
Markeer signaalwoorden
Let op woorden die de antwoorden fout maken
Slide 40 - Tekstslide
VRAAG 25
Op zoek naar overeenstemming met de inhoud van alinea 8:
Markeer signaalwoorden
Let op woorden die de antwoorden fout maken
Wat maakt de foute antwoorden fout
Wat maakt het goede antwoord goed?
Slide 41 - Tekstslide
VRAAG 26
Waar heeft de 'subtle factor' mee te maken?
Markeer signaalwoorden
Grijp terug op de grote lijn van deze tekst
Slide 42 - Tekstslide
VRAAG 26
Waar heeft de 'subtle factor' mee te maken?
Markeer signaalwoorden
Grijp terug opd e grote lijn van deze tekst.
Wat maakt de foute antwoorden fout?
Wat maakt het goede antwoord goed?
Slide 43 - Tekstslide
VRAAG 27
Wat laat Emerson's citaat zien m.b.t. de infotainment highway?
Markeer signaalwoorden
Bestudeer alinea 10
Slide 44 - Tekstslide
VRAAG 27
Wat laat Emerson's citaat zien m.b.t. de infotainment highway?