vp vaardigheden injecteren

Injecteren
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Injecteren

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschillende vormen van injecteren

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het toedienen van medicatie via een infuus valt onder:
A
Enterale toediening
B
Parenterale toediening
C
Spinale toediening
D
Intramusculaire toediening

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke techniek kun je het best toepassen wanneer je een subcutane injectie moet toedienen aan een oudere, magere zorgvrager?
A
Rangeertechniek
B
Huidplooitechniek
C
Loodrechttechniek

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voordelen van injecteren
  • Geen first-pass effect, dus een preciezere dosering
  • Werkt snel of juist langzaam, afhankelijk van welke techniek je gebruikt

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nadelen van injecteren
  • Zorgvrager onvriendelijk, m.n. pijn
  • Kans op infectie en ontsteking:
via de naald
via de vloeistof/medicatie
  • Kans op rekenfouten
  • Kans op foute toedieningswijze   

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Zorg dat de zorgvrager ontspannen is, Injectietechniek beheersen, Goede voorlichting geven
over wat je gaat doen en wat er kan gebeuren, Informeer de zorgvrager over de handeling
die je gaat verrichten, waarom hij een injectie krijgt en welke mogelijke bijwerkingen het
medicijn kan hebben, Vertel de zorgvrager waar hij zelf op kan letten, Vraag hem je te
informeren als hij na de injectie andere of ergere klachten krijgt, Speel in op de behoefte en
wensen van de zorgvrager, Neem de tijd voor de handeling, Stem de voorlichting,
begeleiding en instructie af op de beleving, wensen en mogelijkheden van de zorgvrager

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BBB- plaatsen: bovenste buitenste middenstuk van het bovenbeen en
bovenste buitenste bilkwadrant.

Deltaspier arm.
Losse weefsel buikwand.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
0:45
En waarin moet je nooit injecteren?

Slide 12 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Injecteer nooit in:
Littekenweefsel
Ontstekingsgebieden
Verlamde ledematen
Ledematen met trombose of oedeem
Een geopereerd of te opereren gebied
Een hematoom
Binnen een cirkel van 4 cm rond de navel
Binnen en cirkel van 2 cm van de vorige injectieplaats
In een arm of been waarvan lymfklieren verwijderd zijn

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toedieningswijzen
Subcutane injectie                                                                                    Intramusculaire injectie
Huidplooitechniek:                                                                                    Rangeertechniek (Z-techniek)
Naald snel inbrengen                                                                               Huid straktrekken, naald
hoek van 45-60 graden                                                                           loodrecht in de spier, naald               
Langere naalden.                                                                                        terugtrekken, huid loslaten.

Loodrechttechniek:
Naald snel inbrengen
Korte naald.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Subcutaan s.c. injecteren
Wanneer:
Je geeft een subcutane injectie wanneer de medicatie langzaam in het bloed moet worden opgenomen



Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Loodrechttechniek:
Met een snelle beweging wordt de naald loodrecht in de huid gebracht
Het is belangrijk dat het spierweefsel niet geraakt wordt
Deze techniek wordt gebruikt bij het toedienen van insuline en heparine (Clexane en Fragmin)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huidplooitechniek:
De huidplooitechniek is geschikt voor naalden langer dan 1 cm.
De huidplooi is een laag huid met vet, zonder spierweefsel.
Om er zeker van te zijn dat je geen spierweefsel hebt opgepakt kun je de huidplooi tussen je duim en wijsvinger heen en weer bewegen
Breng de injectienaald in een hoek van 30-40° in de huidplooi

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Complicaties:
Blauwe plekken
Allergische reacties
Infectieverschijnselen
Flauwvallen, duizeligheid
Bij s.c. injecteren-> max. 2 ml !!



Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Intramusculair i.m. injecteren
Wanneer:
Snellere werking
Meer dan 2 ml
Medicatie die weefsels beschadigen.
De i.m. injectie geef je middels de loodrechttechniek
of rangeertechniek



Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Intramusculair i.m. injecteren
Bij een i.m. injectie is het belangrijk dat de zorgvrager zich ontspant.
Na de injectie de zorgvrager vragen de aangedane plek te bewegen. Er stroomt dan meer bloed doorheen en wordt het medicijn sneller opgenomen.
Max. 5 ml injecteren!

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Complicaties bij i.m.
Allergische reactie
Flauwvallen/duizeligheid
Zenuw aanprikken of het ontstaan van een pijnlijke spiercontractie
Losraken van de naald van de spuit
Aanprikken van een bloedvat
Abcesvorming door slechte opname van de vloeistof of niet steriel werken
Raken van het bot
Necrose door verkeerde toedieningswijze

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

rangeer

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aspireren doe je bij
A
IM in het been
B
SC in de arm
C
Im in de bil
D
Im in de schouder

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

NAALDEN

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten naalden
-Opzuignaald
Deze is dikker dan de injectienaald. Pas op: gebruik opzuignaald nooit als injectienaald!!

-Injectienaald
Is een holle naald met gekleurde basis. De kleur van de basis geeft het soort naald aan. Je hebt i.m.,s.c. en i.c. naalden.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veilige naalden
Sinds januari 2012 is er een EU-richtlijn van kracht, die het voorkomen van prikaccidenten en veilig werken benadrukt. In Nederland heeft de richtlijn geleid tot een wijziging in het Arbeidsomstandighedenbesluit. Naast het verbod op recappen, het gebruik van de juiste naaldcontainers, wordt het gebruik van veiligheidsnaalden verplicht gesteld



Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veilige opzuignaalden
Opzuignaalden zijn dikker en langer (diameter: 0,9-1,2 mm x lengte: 38-50 mm); de naalden.
met een lengte van 50 mm. Ze zijn vooral geschikt, omdat ze tot de bodem van een ampul reiken.
Er zijn veilige stompe opzuignaalden met een filter in de handel. Het gebruik van een opzuignaald met een filter wordt soms aanbevolen bij bepaalde injecties: raadpleeg de bijsluiter. Let op: nooit na opzuigen met filter met dezelfde naald met filter uitspuiten!

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prikaccident
Doe nooit het hoesje terug op de naald!
Bij prikaccident kans op:
Hepatitis B en C
HIV/aids
Volg het prikaccidentprotocol van de instelling
VIM-en

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De plaats van een insulineprik is vooral van belang voor de
A
bijwerkingen
B
opname snelheid
C
afbraak snelheid
D
voorkeur zorgvrager

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

waar spuiten (protocol)?
-spuit ultrakortwerkende en kortwerkende humane insuline in de buik
-spuit middellange en langwerkende humane insuline in het bovenbeen of in de bil
-spuit humane mixinsuline ’s morgens in de buik en ’s avonds in het bovenbeen

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschil resorptie subcutaan en intramusculair injecteren
A
subcutaan: trage resorptie Intramusculair: snellere resorptie
B
intramusculair: trage resorptie subcutaan: snellere resorptie
C
er is geen verschil, afhankelijk van het medicijn

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanwezig: Pethidineoplossing (1ml = 20 mg) De zorgvrager moet 50 mg hebben. Hoeveel ml geef je?
A
25ml
B
2,5ml
C
0,25ml
D
2ml

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel ml furosemide (ampul: 250mg /25ml) mag een bewoner hebben, als de arts 60 mg furosemide heeft voorgeschreven?
A
6
B
0,6
C
60
D
12

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies