2Th-OEFENTOETS UNIT 1

2TH-OEFENTOETS UNIT 1
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2TH-OEFENTOETS UNIT 1

Slide 1 - Tekstslide

Present simple/ Present continuous

Slide 2 - Tekstslide

Present Simple or Present Continuous?
My sister usually ___ (watch) TV after she comes home from work.

Slide 3 - Open vraag

Present Simple or Present Continuous?
Ronald ___ (put) some money in his account right now.

Slide 4 - Open vraag

Present Simple or Present Continuous?
You ___ (not make) a lot more money than I am at the moment.

Slide 5 - Open vraag

Present Simple or Present Continuous?
My dad ___ (not solve) a crossword puzzle every day.

Slide 6 - Open vraag

I _________ (to cycle) to school every morning.

Slide 7 - Open vraag

She ___________ (to do) her homework as we speak.

Slide 8 - Open vraag

He ..... in London at the moment.
A
is living
B
lives
C
both are possible
D
both are possible, but "is living" is better.

Slide 9 - Quizvraag

I'm not going to go outside until the rain....
A
is stopping
B
stops

Slide 10 - Quizvraag

The Spring vacation ..... on the 12th of February
A
starts
B
is starting

Slide 11 - Quizvraag

My mum and dad ....... all the time these days. It must be because of the pandemic.
A
fight
B
are fighting

Slide 12 - Quizvraag

Possessives
Possessives indicate possessions or relations.

's
s
of

Slide 13 - Tekstslide

Sarah is ...... aunt.(Emily)

Slide 14 - Open vraag

These are our ..... cats.(friend)


Slide 15 - Open vraag

Let's meet at .... for lunch.(Bob)


Slide 16 - Open vraag

Where is the ..... shower?(lady)

Slide 17 - Open vraag

This is our ...... car.(boss)


Slide 18 - Open vraag

Vertaal!
De stad Berlijn.

Slide 19 - Open vraag

Vertaal!
Het was in het midden van het land.

Slide 20 - Open vraag

conjunctions
Conjunctions are used to 'glue' 2 clauses together. 

Different conjunctions have different meanings.

Slide 21 - Tekstslide

Welk voegwoord geeft oorzaak/ reden aan?
A
and
B
but
C
because

Slide 22 - Quizvraag

Het voegwoord 'and' signaleert een:
A
voorwaarde
B
opsomming
C
tegenstelling
D
voorbeeld

Slide 23 - Quizvraag

Functie van voegwoorden is...
A
twee woorden aan elkaar 'plakken'
B
twee zinnen aan elkaar 'plakken'
C
2 paragrafen aan elkaar 'plakken'
D
2 alinea's aan elkaar 'plakken;

Slide 24 - Quizvraag

Kies het juiste voegwoord in de zin.

It is rainy ..... windy today.
A
because
B
so
C
but
D
and

Slide 25 - Quizvraag

Wat zijn voorbeelden van voegwoorden?
A
first, second, third
B
and, but, because
C
some, any, few

Slide 26 - Quizvraag

Kies het juiste voegwoord

I like spaghetti ____ I don't like meatballs.
A
but
B
because
C
or
D
so

Slide 27 - Quizvraag

Kies het juiste voegwoord:
Are you single ...... in a relationship?
A
because
B
but
C
or
D
so

Slide 28 - Quizvraag

Vul het juiste voegwoord in
(en - maar - of): I like dogs _____ cats

Slide 29 - Open vraag

Welk voegwoord moet hier staan?

Slide 30 - Open vraag

Welk voegwoord moet hier staan?

Slide 31 - Open vraag

used to....
used to gebruik je als je wilt zeggen dat je vroeger iets deed.
bijv. Vroeger speelde ik voetbal.-> I used to play football.
Vroeger had ik haar-> I used to have hait.
Vroeger reed ik op een brommer.-> I used to ride a moped.
Vroeger woonde ik in Breda.-> I used to live in Breda.

Slide 32 - Tekstslide

Jonas ....................... to school.
(lopen)

Slide 33 - Open vraag

Politicians ............................. cigars in parliament. (roken)

Slide 34 - Open vraag

My team ....................... with this strategy.
(to play)

Slide 35 - Open vraag

We ...................... this much.
(not argue)

Slide 36 - Open vraag

....... he ......... .. .......... here?
(work)

Slide 37 - Open vraag

I haven't seen Rick in a long time.
He ............... (werkte hier)

Slide 38 - Open vraag

Tiffany is dating Samuel now.
She .................... (haatte hem)

Slide 39 - Open vraag



Slide 40 - Open vraag