4.3+4.4

Aan het eind van de les:
  • Je kunt belangrijke kenmerken van het Koninkrijk de Nederlanden tussen 1815 en 1848 noemen
  • Je kunt uitleggen welke idealen de liberalen hadden op politiek en economische gebied.
  • Je kunt uitleggen waarom er in 1848 een nieuwe grondwet kwam.
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Aan het eind van de les:
  • Je kunt belangrijke kenmerken van het Koninkrijk de Nederlanden tussen 1815 en 1848 noemen
  • Je kunt uitleggen welke idealen de liberalen hadden op politiek en economische gebied.
  • Je kunt uitleggen waarom er in 1848 een nieuwe grondwet kwam.

Slide 1 - Tekstslide

Keuze:
Je luistert mee met de uitleg
óf 
Je gaat zelfstandig aan de slag met het uitwerken van de leerdoelen paragraaf 4.3

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Na Napoleon
  •  Nederland wordt een koninkrijk (tot 1830 met België).
  • Wordt deels bestuurd door de koning en een parlement van (deels gekozen) rijke mannen (censuskiesrecht).
  • Wél met een grondwet --> constitutionele monarchie

Slide 4 - Tekstslide

Twee stromingen in het parlement
Conservatieven

- Willen geen invloed van het volk.
- Alles blijft bij zoals het vroeger was.

Liberalen

- Meer inspraak voor burgers
- Idealen van de Franse revolutie
- Vrijheid (van meningsuiting en godsdienst, economie).

Slide 5 - Tekstslide

Tot ''revolutiejaar'' 1848
  • Koning Willem II is bang voor opstand.
  • Leider van de liberalen, Thorbecke maakt een nieuwe grondwet
  • Meer grondrechten, meer invloed van het parlement. Minder invloed van de koning.
  • Nederland wordt een parlementaire democratie.

Slide 6 - Tekstslide

Aan de slag.
Maken 4.2 opdracht 3, 6-8, 12, 13
Maken 4.3 opdracht 5-14

Slide 7 - Tekstslide

Herhaling.


Quizje 

Slide 8 - Tekstslide

Aan het eind van de les:
  • Heb je je kennis van de Industriële revolutie en de Nederlandse politiek rond 1848 herhaald 

Slide 9 - Tekstslide

Maar eerst:
Repetitie Hoofdstuk 4 (4.1 tm 4.4): 
Woensdag 29 mei

Slide 10 - Tekstslide

Pak je boek en/of aantekeningen
  • Neem 5-10 minuten om je kennis van 4.1-4.3 weer even op te halen. 
  • Daarna: quiz

Slide 11 - Tekstslide

De industriële revolutie ontstaat in de:
A
17e eeuw
B
18e eeuw
C
19e eeuw
D
20e eeuw

Slide 12 - Quizvraag

In de industriële revolutie vervingen machines:
A
Watermolens
B
De gilden
C
Steenkool
D
De huisnijverheid

Slide 13 - Quizvraag

Wat is geen oorzaak van de industriële revolutie
A
Ontwikkelingen in de landbouw
B
beschikbaarheid van goedkope grondstoffen
C
Snellere vormen van transport door nieuwe infrastructuur.
D
Het steeds uitvinden van nieuwe machines

Slide 14 - Quizvraag

Wat is geen gevolg van de industriële revolutie:
A
Democratisering
B
Urbanisatie
C
Betere infrastructuur
D
Luchtverontreiniging

Slide 15 - Quizvraag

Censuskiesrecht is:
A
Kiesrecht waarbij een consensus moet worden bereikt
B
Kiesrecht waarbij iedereen mag stemmen.
C
Kiesrecht voor alle mannen
D
Kiesrecht voor mensen die genoeg belasting betalen

Slide 16 - Quizvraag

Het economische systeem waarbij ondernemers zo veel mogelijk winst willen maken noemen we:
A
Liberalisme
B
Socialisme
C
Kapitalisme
D
Conservatisme

Slide 17 - Quizvraag

Door de industrialisering veranderde de standenmaatschappij in een
A
klassenmaatschappij
B
democratische maatschappij
C
kastenmaatschappij
D
socialistische maatschappij

Slide 18 - Quizvraag

Alles moet hetzelfde blijven
A
Conservatief
B
Liberaal

Slide 19 - Quizvraag

Vrijheid van meningsuiting
A
Conservatief
B
Liberaal

Slide 20 - Quizvraag

Thorbecke
A
Conservatief
B
Liberaal

Slide 21 - Quizvraag

Een parlementaire democratie is:
A
Een democratie waarin een parlement de hoogste macht heeft
B
Een democratie waarin alle volwassenen mogen stemmen.
C
Een democratie waarin alleen de adel mag stemmen
D
Een democratie waarin de koning de hoogste macht heeft

Slide 22 - Quizvraag

Rest van de les:
Ga aan de slag met het herhalen van 4.1 t/m 4.3 door:
  • De paragraven samen te vatten of de leerdoelen uit te werken.
  • De huiswerkopdrachten die je nog mist te maken ( 4.2 opdracht 3, 6-8, 12, 13 en 4.3 opdracht 5-14)
Ik loop rond om vragen te beantwoorden

Slide 23 - Tekstslide

Aan het eind van de les:
  • Kun je uitleggen hoe en wanneer Nederland een industriële samenleving werd.
  • Kun je uitleggen wat het socialisme inhoudt en waarom er twee groepen socialisten waren.
  • Kun je aan de hand van een voorbeeld uitleggen wat een sociale wet is. 

Slide 24 - Tekstslide

ca. 1750:  start IR in Groot-Brittanië
ca. 1850: start IR in Nederland

Slide 25 - Tekstslide

Hoe industrialiseert Nederland?

Slide 26 - Tekstslide

Grote gevolgen

Slide 27 - Tekstslide

Opkomst socialisme
1. Omstandigheden in de klassenmaatschappij

Slide 28 - Tekstslide

Opkomst socialisme
1. Omstandigheden in de klassenmaatschappij
2. Karl Marx: rijke klasse heeft al het kapitaal in handen!

Slide 29 - Tekstslide

Opkomst socialisme
1. Omstandigheden in de klassenmaatschappij
2. Karl Marx: rijke klasse heeft al het kapitaal in handen!
3. Karl Marx: Er gaat een strijd komen tussen de hoogste en laagste klasse met als uitkomst een klasseloze samenleving met gelijkheid

Slide 30 - Tekstslide

Opkomst socialisme
1. Omstandigheden in de klassenmaatschappij
2. Karl Marx: rijke klasse heeft al het kapitaal in handen!
3. Karl Marx: Er gaat een strijd komen tussen de hoogste en laagste klasse met als uitkomst een klasseloze samenleving met gelijkheid.
4. Arbeiders gaan zich verenigen

Slide 31 - Tekstslide

Opkomst socialisme
1. Omstandigheden in de klassenmaatschappij
2. Karl Marx: rijke klasse heeft al het kapitaal in handen!
3. Karl Marx: Er gaat een strijd komen tussen de hoogste en laagste klasse met als uitkomst een klasseloze samenleving met gelijkheid.
4. Arbeiders gaan zich verenigen
5. Ontstaan vakbonden en socialistische politieke partijen zoals de SDAP

Slide 32 - Tekstslide




Sociaaldemocratie
Op vreedzame wijze leven van arbeiders verbeteren



Communisme:
Idealen van Marx kunnen alleen worden bereikt met een revolutie
Twee stromingen in het socialisme 

Slide 33 - Tekstslide

In Nederland:
  • Eind 19e eeuw, groot armoedeprobleem bij arbeiders: de sociale kwestie. 
  • 1874: eerste sociale wet, het 'kinderwetje van Van Houten'
  • Arbeiders zetten zich in voor kiesrecht
Belangrijke jaartallen: 1917 (kiesrecht mannen) en 1919 (kiesrecht vrouwen)

Slide 34 - Tekstslide

Aan de slag:
Maken 4.4 opdracht 2, 6, 7, 8, 10, 11


Slide 35 - Tekstslide

Aan het eind van de les 
  • Heb je geoefend met een spotprentopdracht
  • Weet je hoe het feminisme is ontstaan.
  • Weet je wat er verwacht wordt in de interviewopdracht 

Slide 36 - Tekstslide

Spotprentopdracht:
  • Maak 4.6 opdrachten 1 tot en met 5 zelfstandig:
  • Heb je moeite met spotprenten: ga voorin zitten! dan werken we er samen doorheen.

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Rond 1840
  • Feminisme komt op in de VS: vrouwen willen emancipatie 
  • Gelijke rechten, gelijk loon, gelijke stem in de politiek (kiesrecht)
  • Rond 1900 is de beweging het grootst

Slide 39 - Tekstslide

Aletta Jacobs

Slide 40 - Tekstslide

Interviewopdracht
  • Telt 1 keer mee
  • Uiterlijk inleveren: Woensdag 19 juni
Je wordt beoordeeld op:
- Lengte van het interview: 1 A4
- Inhoud van het interview
- Taalgebruik en schrijfstijl
- Op tijd ingeleverd
- Originaliteit: Denk aan foto’s/kaartjes/brieven uit je oma’s jeugd of van jullie samen of je eigen. Maar denk ook aan originele vragen bedenken om aan je oma te stellen.

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide