herhalen ch2

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Les verbes réguliers

Slide 2 - Tekstslide

Les verbes réguliers
ER
IR
RE

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
1. Ik kan de regelmatige werkwoorden op -er + -re vervoegen in de présent en passé composé.
2. Ik kan de regelmatige werkwoorden op -ir vervoegen in de présent en passé composé.

Slide 4 - Tekstslide

Andere regelmatige werkwoorden die op -re eindigen
verbes en - re

Slide 5 - Tekstslide

Welke uitgangen horen bij de regelmatige werkwoorden op -re?
A
e,es,e,ons,ez,ent, u
B
s,s,x,ons,ez,ent, é
C
e,es,e,,ons,ez,ent, é
D
s,s,x,ons,ez,ent, u

Slide 6 - Quizvraag

Elle (répondre)
A
elle répond
B
elle réponds

Slide 7 - Quizvraag

Cato et Kiki (entendre) le prof
A
entend
B
entends
C
entendons
D
entendent

Slide 8 - Quizvraag

Nous (perdre) de l'argent
A
perd
B
perdons
C
perdez
D
perdont

Slide 9 - Quizvraag

ELLE (VENDRE)
A
ELLE A VENDRE
B
ELLE A VENDU
C
ELLE AVONS VENDRE
D
ELLE AVONS VENDU

Slide 10 - Quizvraag

Attendre: wachten
J'ai attendu  (ik heb gewacht)
tu as attendu
il/elle/on a attendu
Nous avons attendu
Vous avez attendu
Ils/elles ont attendu

Slide 11 - Tekstslide

Tekst
vendre
rendre
perdre
entendre
attendre
répondre
beantwoorden
verkopen
wachten op
horen
teruggeven
verliezen

Slide 12 - Sleepvraag

Slide 13 - Tekstslide

Jullie horen (entendre) = ?

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide

Conjugue au temps demandé
1) je - finir - présent
2) tu - antwoorden- présent
3) il - horen - passé composé
4) nous - choisir - présent
5) vous - réagir - présent
6) ils - rougir - passé composé
timer
2:00

Slide 16 - Tekstslide

Hij groeit = ?
A
Il grandis
B
Il grandi
C
Il grandit
D
Il grand

Slide 17 - Quizvraag

Jij denkt na = ?
(réfléchir)

Slide 18 - Open vraag

U slaagt = ?
(réussir)

Slide 19 - Open vraag

Ik kan regelmatige werkwoorden op -ir vervoegen in de présent + passé composé.
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Je ... les maths.
A
détestes
B
détestez
C
détestent
D
déteste

Slide 21 - Quizvraag

Luc ... une fête.
A
donnes
B
donne
C
donnent
D
donnons

Slide 22 - Quizvraag

Is het werkwoord goed vervoegd?
Tu chantes une chanson.
A
B

Slide 23 - Quizvraag

Is het werkwoord goed vervoegd?
J'aime le tennis.
A
B

Slide 24 - Quizvraag

Is het werkwoord goed vervoegd?
Nous parlez néerlandais.
A
B

Slide 25 - Quizvraag

Elles ... le chocolat. (aimer)

Slide 26 - Open vraag

Ma soeur ... le hockey. (adorer)

Slide 27 - Open vraag

Met welke twee woorden maak je in het Frans een ontkenning?

Slide 28 - Open vraag

Maak de volgende zin ontkennend:
Il parle anglais.

Slide 29 - Open vraag

Maak de volgende zin ontkennend:
Elles aiment danser.

Slide 30 - Open vraag

Combineer de juiste werkwoordsvorm met de juiste persoonsvorm

Slide 31 - Tekstslide

Tekst
vous
tu
Marie et Pierre
Sylvie
nous
tombes
mange
travaillez
habitent
habitons

Slide 32 - Sleepvraag

Die werkwoorden op ER....
je suis fort en les verbes -ER
ça va
je suis nul en les verbes -ER

Slide 33 - Poll

3

Slide 34 - Video

01:16
Noem 3 redenen waarom zij haar vriend romantisch noemt

Slide 35 - Open vraag

03:22
In het Frans kun je goed aangeven of je een relatie hebt met iemand
A
nee , je zegt altijd copain/copine
B
Niet echt maar je kunt wel zeggen Ma copine b.v
C
Ja, je hebt daar een heel goed woord voor
D
Je moet kijken of ze veel kussen

Slide 36 - Quizvraag

03:56
Je t'aime bien betekent :
heb je daar een goed frans woord voor ?

Slide 37 - Open vraag