Hoofdstuk 4 _7 mei

Welkom in de les
maandag en woensdag 


7-5-2025
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2HBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom in de les
maandag en woensdag 


7-5-2025

Slide 1 - Tekstslide

toets regels
??

Slide 2 - Tekstslide

huiswerk
eerst bijvoeglijk naamwoord herhalen


maak oefening 19, 20, zie word doc

36, bespreken

Slide 3 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoord
zegt iets over een zelfstandig naamwoord
groot, klein, duur, goedkoop, snel, moeilijk 

wat nog meer??

volgende sheet veranderen naar andere excel

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

korte klank
vol -volle
wit - witte

lange klank
leeg - lege
groot - grote

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Is de auto groot? Ja dat is een grote auto.
Is de fiets duur? Ja, dat is een dure fiets.
Is de tas zwart? Ja, dat is een zwarte tas.
Is de stoel wit? Ja het is een witte stoel. 
oef 21 blz 112, eerst schrijven, daarna in 2-tallen spreken en dan wisselen

Slide 8 - Tekstslide

oefening 22
Ik heb hier (lekkere druiven)
Ze zijn ( geel en hard)
Het kost ...  per  ... kilo/stuk/..gram

Bijvoeglijk naamwoorden: bijvoorbeeld zuur, zacht, hard, rood, wit, etc

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

oef 21, 22 en daarna 23, 24

Slide 11 - Tekstslide

oef 24:

De ... zijn in de aanbieding.
De .... (bv appels) kosten 3 euro per kilo.

Slide 12 - Tekstslide

4b blz 114 dialoog 1 en 2
1 x in zijn geheel zonder boek
1x met boek

dialoog b blz 116, 
1 x in zijn geheel zonder boek
1x met boek 

daarna oef 26 maken
 volgende sheet oef 55 en 55 van taalcompleet (boek)

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Link

7.8 computeropdracht 5 en 6

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Link

taalhulp 117 luisteren zonder boek
daarna nog 1 x met boek
oef 28 :
1 luister en lees mee
2.luister , lees mee en zeg na
3. luister en zeg na zonder boek

Slide 17 - Tekstslide

oef 29
oef 30

oef 31

Slide 18 - Tekstslide

taalhulp blz 122 en 123 luisteren

daarna oef 32

Slide 19 - Tekstslide

blz 125 er-hier-daar uitleggen ????
1. "Er"
Gebruik je als je praat over een plek, maar je zegt niet precies wáár.
Voorbeeld:
Ik woon er. (Je bedoelt: ik woon op die plek, maar je zegt niet waar precies.)
Hij werkt er. (= Hij werkt op die plaats
---

2. "Hier"
Gebruik je als iets dichtbij is (bij jou of waar je bent).

Voorbeeld:

Ik woon hier. (= dichtbij mij)

Kom hier! (= naar mij toe)



---

3. "Daar"

Gebruik je als iets verder weg is.

Voorbeeld:

Ik woon daar. (= niet dichtbij)

Kijk, de hond is daar!

Slide 20 - Tekstslide

2. "Hier"
Gebruik je als iets dichtbij is (bij jou of waar je bent).
Voorbeeld:
Ik woon hier. (= dichtbij mij)

Kom hier! (= naar mij toe)

Slide 21 - Tekstslide

3. "Daar"
Gebruik je als iets verder weg is.
Voorbeeld:
Ik woon daar. (= niet dichtbij)
Kijk, de hond is daar!

Slide 22 - Tekstslide

er: op die plek/plaats, Ik werk er.
hier: dichtbij, Ik ben hier.
daar: verder weg, HIj woont daar. 

Slide 23 - Tekstslide

samen oefenen
Ik woon niet ver weg. Ik woon ....
Mijn tas ligt niet bij mij, maar ....
Werk jij ... nog steeds?
Kom ... zitten!
Ik werk niet meer ... Nu werk ik in Amsterdam
Het is gezellig ....
Zijn jullie al lang ....
De sleutels liggen niet ... Ze liggen op tafel.

Slide 24 - Tekstslide

oef 34
deel 1 thuis als huiswerk

deel 2: samen spreken

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

oef 35 en 37 is huiswerk

Slide 27 - Tekstslide

wie ben ik?
schrijf namen van de cursisten op een papier
1 persoon omschrijft de persoon op het papier
bv hij/zij heeft zwart haar, hij/zij draagt een witte blouse, hij/zij draagt 

Slide 28 - Tekstslide

Wat eet ik? Vraag aan elkaar wat je eet?
ochtend = ontbijt: Wat eet je als ontbijt? Ik eet  ... als ontbijt.
middag = lunch: Wat eet je als lunch? Ik eet ... als lunch. 
avond = avondeten: Wat eet je als avondeten? Ik eet ... als avondeten.
snacks: Wat voor snacks eet jij?
drinken: Wat drink jij? 

Slide 29 - Tekstslide

Wat vind jij lekker? Wat vind jij niet lekker?
samen spreken: eerst 1 cursist voor de klas/met de bal
Ik eet graag ....
Ik houd van ...
Ik vind .... lekker.

Ik vind .... niet lekker. 
Ik houd niet van ....

Slide 30 - Tekstslide