Powercollege 17_Winstberekening van een bedrijf

Powercollege 17_Winstberekening van een bedrijf
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Powercollege 17_Winstberekening van een bedrijf

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen:
  • Ik weet wanneer een bedrijf in de collectieve sector of particuliere sector zit.
  • Ik ken het begrip omzet en kan ode omzet uitrekenen.
  • Ik ken het begrip afzet.
  • Ik weet wat het verschil tussen nettowinst en brutowinst is en ik kan deze type winsten berekenen van een bedrijf. 



Slide 2 - Tekstslide

Particuliere en collectieve sector:
  • Particuliere sector:
  • Bedrijven die winst willen maken
  • Collectieve sector:
  • Bedrijven die geen winst willen maken

Slide 3 - Tekstslide

De omzet is:
  • Het totale bedrag wat een bedrijf per week, maand of jaar ontvangt.
  • Dit iets anders dan winst. 
  • Van de omzet moet alles betaalt worden en als de omzet hoger is dan al het geld wat een bedrijf in een maand uitgeeft heb je pas winst. 
  • Als de omzet in januari €20.000,00 was, dan betekent dit dat een bedrijf €20.000,00 heeft gekregen van klanten.
  • Formule= Afzet x verkoopprijs

Slide 4 - Tekstslide

Je verkoopt 40 hamburgers op zaterdagmiddag. Je krijgt voor elke hamburger €1,75. Wat is je omzet?
Formule= Afzet x verkoopprijs

Slide 5 - Open vraag

Voordat je de winst kunt leren uitrekenen, moet je een aantal begrippen kennen.
  • Afzet: Het aantal producten dat je verkoopt
  • Inkoopkosten: Het geld wat een bedrijf heeft betaalt voor de producten zie ze hebben moeten inkopen. 
  • Brutowinst: De omzet – inkoopkosten. Dit is de winst waarmee je alle bedrijfskosten nog moet betalen. Dus dit is niet je werkelijke winst
  • Bedrijfskosten: De kosten die een bedrijf moet betalen om een bedrijf te runnen. Voorbeelden zijn huur voor pand, loonkosten en elektriciteit.
  • Nettowinst: De echt daadwerkelijk winst en dus het geld wat de eigenaar overhoud om uit te geven aan dure auto’s en vakanties.

Slide 6 - Tekstslide

De winst uitrekenen
  • Hoe berekenen we de winst:
  • Formules:
  • Inkoopkosten: Afzet x inkoopprijs
  • Brutowinst: Omzet – inkoopwaarde
  • Bedrijfskosten: Alle kosten die niet bij inkoop horen bij elkaar optellen
  • Nettowinst (de echt winst): Brutowinst - bedrijfskosten

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeldvraag 1
De Hubo heeft gereedschap verkocht voor €850,00. Om dit gereedschap te verkopen heeft de Hubo het eerst moeten inkopen voor €550,00. Daarnaast hielp iemand je bij het verkopen van het gereedschap. Hij krijgt €65,00 loon. Hoeveel euro brutowinst heeft het bedrijf gemaakt? (rond af met 2 cijfers achter de komma)

Slide 8 - Open vraag

Voorbeeldvraag 2
De Hubo heeft gereedschap verkocht voor €850,00. Om dit gereedschap te verkopen heeft de Hubo het eerst moeten inkopen voor €550,00. Daarnaast hielp iemand je bij het verkopen van het gereedschap. Hij krijgt €65,00 loon. Hoeveel euro nettowinst heeft het bedrijf gemaakt? (rond af met 2 cijfers achter de komma)

Slide 9 - Open vraag

2 categorieën aan kosten
  • Vaste kosten:
  • Kosten die een bedrijf altijd heeft en de hoogte er van is niet afhankelijk van de hoeveelheid producten die een bedrijf verkoopt.
  • Variabele kosten: 
  • Kosten die een bedrijf niet heeft wanneer ze niks verkopen. Deze kosten zijn wel afhankelijk van de hoeveelheid producten die een bedrijf verkoopt.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video