A1 - A2 Bijvoeglijke naamwoorden

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
  • Een bijvoeglijk naamwoord geeft informatie over voorwerpen, mensen of dieren.

Bijvoorbeeld: 
De rode jas. Rood zegt iets over de jas.
De grote auto. Groot zegt iets over de auto.



1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
  • Een bijvoeglijk naamwoord geeft informatie over voorwerpen, mensen of dieren.

Bijvoorbeeld: 
De rode jas. Rood zegt iets over de jas.
De grote auto. Groot zegt iets over de auto.



Slide 1 - Tekstslide

Staat het woord aan het eind van een zin? Dan schrijf je de kortste vorm:

  • De stoel is wit.
  • De kast is groot.
  • Het meisje is lief.
Staat het voor een mens of ding? Dan krijgt het een -e:


  • De witte stoel.
  • De grote kast.
  • Het lieve meisje.

Slide 2 - Tekstslide

Let op!
- Woorden met een a, e, i, o, u en een andere letter: laatste letter dubbel!
wit - witte                    dik - dikke
- Woorden met aa, ee, oo, uu en een andere letter aan het einde: niet dubbel!
groot - grote                 laag - lage

Slide 3 - Tekstslide

Let op!
Woorden met  of een ij, met daarna een s of een f:
grijs - grijze
lief - lieve

Slide 4 - Tekstslide

  1. De jongen is aardig.
  2. Het meisje is klein.
  3. De meester is boos.
  4. De broek is rood.
  5. De boom is hoog.
  6. De computer is kapot.
  7. Het kind is verdrietig.
  1. De aardige jongen.
  2. Het kleine meisje. 
  3. De boze meester.
  4. De rode broek.
  5. De hoge boom.
  6. De kapotte computer.
  7. Het verdrietige kind. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het bijvoeglijke naamwoord?
Karel heeft een goede vriend.
A
Karel
B
goede
C
heeft
D
een

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijke naamwoord?
De cursisten hebben nieuwe boeken.
A
nieuwe
B
cursisten
C
hebben
D
een

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijke naamwoord?
Het grote huis is van haar.
A
van
B
haar
C
grote
D
huis

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijke naamwoord?
Dat is een lieve hond!
A
is
B
hondje
C
een
D
lieve

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijke naamwoord?
Mijn moeder koopt twee bruine broden.
A
bruine
B
broden
C
twee
D
mijn moeder

Slide 10 - Quizvraag

Schrijf de zin anders. 
Mijn hond is zwart


De zwarte hond

Slide 11 - Tekstslide

De tafel is rond.

Slide 12 - Open vraag

De zon is warm.

Slide 13 - Open vraag

De banaan is geel.

Slide 14 - Open vraag

De jas is mooi.

Slide 15 - Open vraag

Schrijf een bijvoeglijk naamwoord bij:
het huis

Slide 16 - Open vraag

Schrijf een bijvoeglijk naamwoord bij:
de sinaasappels

Slide 17 - Open vraag

Spreken

Slide 18 - Tekstslide

Heb jij een rode trui?
Heb jij twee zwarte broeken?

Vind jij deze jas mooi?
Draag jij graag blauwe t-shirts?

Ga jij naar de bakker?

Ga jij een bruin brood kopen?

Ja, ik heb een rode trui.
Nee, ik heb geen zwarte broeken.
Ja, dat is een mooie jas. 
Nee, ik draag nooit blauwe t-shirts.
Ja, ik ga elke dag naar de bakker.
Nee, ik ga een wit brood kopen.

Slide 19 - Tekstslide