Het lijdend voorwerp

Starten met lezen
timer
10:00
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2-4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Starten met lezen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
Herhaling pv, ow, wg en nieuw het lijdend voorwerp.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vinden we de persoonsvorm?

Ik fiets naar school, maar Eva loopt naar school.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mijn broer heeft zijn vrouw Julia een nieuw horloge gegeven.
PV:
OW:
WG:

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1 - Heeft mijn broer zijn vrouw Julia een nieuwe horloge gegeven? (vraagproef)
--> heeft = de persoonsvorm
--> heeft gegeven = het gezegde
2 - Wie heeft gegeven? (wie of wat + gezegde)
--> mijn broer = het onderwerp

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lijdend voorwerp
3 - Wat heeft mijn broer gegeven? (wie of wat + gezegde + onderwerp)
--> een nieuw horloge = het lijdend voorwerp

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een zinsdeel. 

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 


Lijdend voorwerp (lv)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het lijdend voorwerp
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 

Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

lijdend voorwerp
Voorbeeld het lijdend voorwerp

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp in de zin?
Jij kan het lijdend voorwerp in deze zin vinden.

  • het lijdend voorwerp


stopwatch
00:00

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.

Het meewerkend voorwerp geeft aan aan of voor wie iets is. 





Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp is iemand die meewerkt met het onderwerp. Het meewerkend voorwerp ontvangt iets.

Leon geeft een cadeau aan Emma.

Let op! Niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp met 'aan'
Een meewerkend voorwerp kan beginnen met 'aan', maar dat hoeft niet altijd. 

Als 'aan' niet aan het meewerkend voorwerp voorafgaat, kan het vaak worden toegevoegd.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij geeft al zijn geld aan arme mensen. 
aan arme mensen =
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is dit een meewerkend voorwerp?
'Heb jij een voldoende van de docent gekregen?'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje

Zij heeft het mij toch verteld.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje

Zij heeft hem het nieuwtje al verteld.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje

Heb je voor mij ook een blikje meegebracht?

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje

Ik hang mijn schilderij aan de muur.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdrachten maken

Opdrachten 1 en 2 van blz. 178

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:

Cato en Finn bouwden een boomhut.
pv
ow
wg
lv

Slide 24 - Tekstslide

pv: bouwden
ow: Cato en Finn
wg bouwden

wie/wat gebouwd wordt.: Een boomhut!
Volgende les oefenen met zinsdelen en woordsoorten

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies