Oefentoets BBL LE6

Log in 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Log in 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toetsinstructie:
Maak de toets voor jezelf, zoek geen dingen op, hierdoor weet je straks wat je wel en wat je nog niet aan lesstof beheerst.


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke vormen van epilepsie zijn er?
A
Clonische, tonische en atonische epilepsie.
B
Partiële en complexe epilepsie.
C
Gegeneraliseerde epilepsie en status epilepticus.
D
Partiële en gegeneraliseerde epilepsie.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn oorzaken van epilepsie?
A
Ademstilstand, trauma, CVA.
B
Hartinfarct, infectie, trauma.
C
Trauma, infectie, tumor.
D
CVA, tumor, voedselvergiftiging.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom dient anti-epileptica op tijd met correcte dosering ingenomen te worden?
A
Enkel om overdosering te voorkomen.
B
Om de bloedspiegel van het medicijn op peil te houden.
C
Om de kans op insulten te vergroten.
D
Om maagproblemen te voorkomen.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn functies van de dikke darm?
A
Vocht- en zoutterugresorptie.
B
Verteren van voedselresten.
C
Transport van vocht.
D
Toevoeging van enzymen voor vertering.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn functies van de dunne darm?
A
Vocht- en zoutterugresorptie.
B
Vertering via enzymen en transport van voedselresten.
C
Transport van vocht.
D
Aanmaken van enzymen voor vertering.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt binnen de gezondheidszorg een stoornis genoemd?
A
Een defect of ontbreken van een orgaan of orgaanfunctie.
B
Een verstandelijke of lichamelijke beperking.
C
Een beperking om deel te kunnen nemen aan de maatschappij.
D
Een zuurstofgebrek tijdens de geboorte.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen mitose en meiose?
A
Mitose kopieert een geslachtscel en meiose kopieert een gewone cel.
B
Mitose kopieert een chromosoom en meiose kopieert een geslachtscel.
C
Meiose kopieert een chromosoom en mitose een gewone cel.
D
Mitose kopieert een gewone cel en meiose kopieert een geslachtscel.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een mentor vertegenwoordigt iemand op het gebied van:
A
Financiën.
B
Persoonlijke zorg.
C
Financiën en persoonlijke zorg.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke bewering is correct als er sprake is van het toepassen van een noodmaatregel?
A
Zorg met dwang gegeven in overleg met de zorgvrager en vertegenwoordiger.
B
Zorg met dwang wat geregistreerd staat en in geval van nood toegepast mag worden.
C
Zorg met dwang geregistreerd in het dossier en toestemming zorgvrager en vertegenwoordiger.
D
Zorg met dwang zonder toestemming zorgvrager en vertegenwoordiger.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dendrieten
Axon
Axonterminalen
Insnoering van Ranvier
Cellichaam
Celkern

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welke 3 soorten neuronen zijn er?

Slide 13 - Open vraag

 
Sensibele zenuwcellen 
 
Sensibele zenuwcellen zijn afferente zenuwcellen. Ze vervoeren impulsen vanuit de sensoren in het lichaam naar het centrale zenuwstelsel, dus van perifeer naar centraal. Een sensibele zenuwcel heeft maar één uitloper, die vrijwel direct in tweeën splitst. De beide takken lopen in tegengestelde richting en kunnen behoorlijk lang zijn. De ene tak staat in verbinding met een sensor in de periferie, bijvoorbeeld in de huid. De andere tak loopt naar het ruggenmerg, waar de informatie op andere zenuwcellen wordt overgedragen. Sensibele zenuwcellen hebben dus maar één, soms lange, dendriet. 

Schakelcellen 
 
De taak van schakelcellen (interneuronen) is het doorgeven van de impuls van de ene naar de andere zenuwcel. De meeste zenuwcellen in de hersenen en het ruggenmerg zijn schakelcellen. Schakelcellen hebben korte dendrieten en een korte axon. 

Motorische zenuwcellen 
 
Motorische zenuwcellen vervoeren impulsen vanuit het centrale zenuwstelsel naar de spieren en klieren in het lichaam (= de periferie). Ze hebben een lang axon. Ze zorgen voor de motorische output en zijn dus efferent. 

Welke 4 ervaringsordeningen van Timmers-Huigens zijn er?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Waaruit bestaat het centrale zenuwstelsel?
A
Medulla spinalis, cerebrum, cerebellum en truncus ceribri.
B
Cerebrum, cerebellum, neuronen en truncus ceribri.
C
Cerebrum, cerebellum, medulla spinalis en neuronen.
D
Cerebellum, neuronen, truncus ceribri en Medulla spinalis.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat valt onder de wet WGBO?
A
Inzagerecht, klachtrecht, recht op privacy.
B
Informatierecht, behandelplicht, toestemmingsvereiste.
C
Toestemmingsvereiste, recht op privacy, geheimhoudingsrecht.
D
Plicht tot meewerken behandeling, behandelrecht, inzagerecht.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kleurenblindheid is een aandoening veroorzaakt door een recessief allel op het X chromosoom.  Een kleurziende man krijgt kinderen met een kleurziende vrouw die heterozygoot is voor de eigenschap.  Wat is de kans op een zoon die kleurenblind is? 
♂ XK + Y   
XK + Xk 
Y
Y
Xk
Xk
Xk
XK
XK
XK
XK
XK
Y
XK

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat kunnen oorzaken zijn van obstipatie?
A
↓ drinken, ↓ bewegen, mechanische druk op de darmen.
B
medicatie, ophouden ontlasting, ↓ laxeermiddelen, mechanische druk op de darmen.
C
↓ vezels, ↓ drinken, ↑ bewegen.
D
↑ laxeermiddelen, medicatie, bij aandrang meteen gaan ontlasten.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer wordt de ARGOS methodiek gebruikt?
A
Bij dementie en moeilijk verstaanbaar gedrag.
B
Bij LVB en moeilijk verstaanbaar gedrag.
C
Bij hechtingsproblematiek en EMB.
D
Bij hechtingsproblematiek en LVB,

Slide 19 - Quizvraag

ARGOS
Angst
Relaties
Gewetensontwikkeling
Overlevingsgedrag
Stress
Waarom zijn mensen met een verstandelijke beperking vaker het slachtoffer bij seksueel misbruik?
A
Ze kunnen het niet vertellen, cognitieve tekortkomingen, ouders zijn vaak misbruikt.
B
Cognitieve tekortkomingen, levenslange afhankelijkheidsrelatie, onbereikbaar via gangbare kanalen.
C
Ze kunnen het niet vertellen, onbereikbaar via gangbare kanalen, ouders zijn vaak misbruikt.
D
Levenslange afhankelijkheidsrelatie, geen of gebrekkige seksuele voorlichting, emotionele tekortkomingen.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn kenmerken van autisme?
A
Geen inlevingsvermogen, geen emoties kunnen lezen, behoefte aan structuur.
B
Behoefte aan mindmappen, wisselende begeleiders en vrije tijd.
C
Behoefte aan mindmappen en vrije tijd, geen inlevingsvermogen.
D
Geen emoties kunnen lezen, behoefte aan structuur, behoefte aan vrije tijd.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vijf structuurwoorden horen bij auti-communicatie van Geef me de Vijf?

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Els heeft een matig verstandelijke beperking en een ontwikkelingsleeftijd van 4 jaar. In welke fase bevindt Els zich volgens de ontwikkelingspsychologie van Erikson?
A
Peuterleeftijd
B
Kleuterleeftijd
C
Basisschoolleeftijd
D
Adolescentie

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Els heeft een matig verstandelijke beperking en een ontwikkelingsleeftijd van 4 jaar. Wat is ongeveer het IQ van Els?
A
IQ = 0 - 20
B
IQ = 20 - 35
C
IQ = 35 - 50
D
IQ = 50 - 70

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen prénatale screening en prénatale diagnostiek?
Prénatale screening =
Prénatale diagnostiek =
Afwijking vaststellen tijdens de zwangerschap
Kans op afwijkingen bekijken tijdens zwangerschap.

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies