ABR7 08.04.2025

Welkom!
08.04.2025
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
AndersMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
08.04.2025

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Terugblik
  • Nieuws in makkelijke taal 
  • Rest 3.2
  • Start 3.3
  • KNM

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Terugblik
  • Bespreken HW
  • Opdr. 25 + 27
  • KNM 2.4 opdr. 6

Slide 4 - Tekstslide

3.2
  • Maak tweetallen
  • Bekijk opdr. 27
  • Cursist A: leest de vraag
  • Cursist B: geeft antwoord. Gebruik de korte vorm tussen haakjes.
  • Klaar? Draai de rollen om 

Slide 5 - Tekstslide

3.2
  • Pak de songtekst van het lied ''Dit is mijn stad''.
  • Lees de tekst.
  • Moeilijke/nieuwe woorden? 
  • Samen lezen tekst: spreek de woorden die korter kunnen kort uit.  

Slide 6 - Tekstslide

3.2
  • Bekijk het rode blokje op blz. 96
  • Pak een woordenboek van Dale NT2

Slide 7 - Tekstslide

3.2
  • Maak opdr. 28, 29, 30 + 31
  • Bespreken 

Slide 8 - Tekstslide

3.2
  • Maak tweetallen
  • Maak samen opdr. 32 + 33
  • Bespreken 

Slide 9 - Tekstslide

3.3
  • Bekijk opdr. 34
  • Samen bespreken 

Slide 10 - Tekstslide

3.3
  • Blauwe woorden (blz. 101) 

Slide 11 - Tekstslide

3.3
  • Bekijk het rode blokje op blz. 100 ''Tips bij lezen, globaal lezen'' 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Video

3.3
  • Lees de tekst van opdr. 35 zelfstandig
  • Pak werkblad 3.3a
  • Lees de tekst zelfstandig en maak de opdrachten
  • Bespreken

Slide 15 - Tekstslide

3.3
  • Maak zelfstandig opdr. 36, 37, 38 + 39
  • Bespreken

Slide 16 - Tekstslide

3.3
  • Bekijk het rode blokje op blz. 102
  • De- of het-woorden komen vaak van een werkwoord. 
  • Voorbeeld: 
  • lezen --> de lezer
  • stromen --> de stroming
  • springen --> de sprong

Slide 17 - Tekstslide

3.3
  • Je herkent dit soort woorden op 3 manieren. 
  • 1. Woorden met -ing --> beplanten --> de beplanting
  • 2. Woorden met -er --> serveren --> de serveerster 
  • 3. Woorden met de ik-vorm: werken --> het werk 

Slide 18 - Tekstslide

3.3
  • Opdr. 40 klassikaal
  • Maak opdr. 41, 42, 43 + 44 zelfstandig
  • Bespreken

Slide 19 - Tekstslide

3.3
  • Maak tweetallen
  • Spreek samen: opdr. 45
  • Pak werkblad 3.3b(1)
  • Lees eerst om de beurt de vragen en antwoorden
  • Klaar? Draai de rollen om

Slide 20 - Tekstslide

3.3
  • Maak tweetallen
  • Pak nu werkblad 3.3b(2)
  •  Cursist A: lees de vragen.
  • Cursist B: geef antwoord en gebruik het woord tussen haakjes.
  • Klaar? Dan leest cursist B de vragen

Slide 21 - Tekstslide

3.3
  • Pak werblad 3.3c
  • Welk beroep heeft de persoon op de foto?
  • Wat doet iemand met dat beroep?
  • Vul het werkblad in
  • Bespreken

Slide 22 - Tekstslide

3.3
  • Maak tweetallen
  • Pak een stapel kaartjes
  • Cursist A: pak een kaartje. Kijk niet op het kaartje.  
  • Cursist A: vraag ''wie ben ik?''
  • Cursist A: raad het beroep en stel vragen. 
  • Cursist B: mag na 3 vragen van cursist A het beroep gebruiken in het antwoord. 
  • Heeft cursist A het goed geraden? Dan mag cursist B

Slide 23 - Tekstslide