TEKSTTONEEL | LES 1 Introductie Teksttoneel

TEKSTTONEEL | LES 1
Introductie Teksttoneel
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
DramaMBOMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3Studiejaar 1

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

TEKSTTONEEL | LES 1
Introductie Teksttoneel

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

OPWARMER | NAMENBAL
Onze afspraken tijdens drama
1. Luister naar elkaar en praat er niet doorheen.
2. Ga voorzichtig om met elkaar en ons materiaal.
3. Blijf bij je groepje en werk samen aan de opdracht.
4. Heb respect voor elkaar.
  • Telefoon in je kluisje.

Stilte vosje? = wees stil en luister naar de uitleg.

Slide 2 - Tekstslide

Bespreek kort de regels van drama.
Tijdens de vorige les heeft elke klas afspraken met elkaar gemaakt. Dit is een samenvatting van alle afspraken.
Theaterdiscipline of theatervorm
Een theatervoorstelling bevat vaak meer dan toneelspel alleen. Hoe je het soort theatervoorstelling noemt is afhankelijk van waar de nadruk op ligt.  Dus wat is de VORM van het soort theater. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theaterdiscipline of theatervorm
Bijvoorbeeld: Fysiek theater - jeugdtheater - musical - soap - cabaret/kleinkunst - poppentheater - muziektheater - danstheater - schimmenspel - teksttoneel - multidisciplinair theater - locatietheater - improvisatietheater - etc. 


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Teksttoneel
Veel theatervoorstellingen starten vanuit een tekst. Een toneelschrijver kan:
- een nieuw toneelstuk schrijven.
- een bestaand toneelstuk of boek bewerken.
- De tekst in samenwerking met de regisseur en de acteurs ontwikkelen.

Vaak worden theaterteksten van een toneelschrijver uit het verleden gebruikt, omdat hun werk nog altijd relevant is: Shakespeare


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Monologen en Dialogen

Voor een dialoog heb je min. twee personages nodig:

De protagonist (het personage dat iets wil bereiken)
 
De antagonist (het personage dat de protagonist tegenwerkt)

In de meeste verhalen is er sprake van een protagonist en een antagonist, denk maar eens aan een sprookje: kun je de twee partijen benoemen?


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samen lezen
Vallende Ster - Rick Dros

Slide 7 - Tekstslide

Vallende ster - Rick Dros
Samen lezen
In toneelteksten kom je tegen:
- Hoe de scène en de personages heten.
- Beschrijvingen van de scène en/of personages: Neventekst.
- Personage namen en hun tekst.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelgegevens
Belangrijk om een verhaal te begrijpen, voor zowel de acteurs als het publiek: 5 W'S/spelgegevens:
WIE?
WAT?
WAAR?
WANNEER?
WAAROM?


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1:

  • Maak een drietal.
  • Verdeel de rollen en lees de tekst hardop.
  • Welke spelgegevens kan je uit de tekst halen?
    Schrijf de titel van de tekst en de antwoorden op.
Belangrijk om een verhaal te begrijpen, voor zowel de acteurs als het publiek:
5 W'S/spelgegevens:

WIE? Personages
WAT? Situatie
WAAR? Locatie
WANNEER? Dag en tijd
WAAROM? Doel en motief


Soms zijn de spelgegevens niet duidelijk. TIP: Wat denk jij zelf na het lezen van de tekst?
timer
5:00

Slide 10 - Tekstslide

Tekst: Excuus
Conflict

Tussen personages is er (bijna) altijd sprake van een conflict: dat hoeft niet direct een enorme ruzie te zijn maar kan ook een dilemma, misverstand, meningsverschil of probleem zijn...

Denk nog maar eens aan het sprookje van net...wat is het conflict?




Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 2: Dialogen
Lees alle 4 dialogen en schrijf van elk tekst de spelgegevens op:
  • Ruil bij de docent je dialoog om voor een nieuwe tekst.
  • Verdeel de rollen en lees de tekst hardop. 
  • Beantwoord de onderstaande vragen:
1. Welke spelgegevens haal je uit de tekst? (5 w's)
2. Wat is er aan de hand? (conflict)
  • Welke tekst zou je het liefst willen spelen en waarom?




timer
8:00

Slide 12 - Tekstslide

Overige 3 teksten:
- Trek je dat aan?
- Dat moest er nog een bij komen ook
- Gezellig

Afronding les 1
  • Wat is het verschil tussen een monoloog en een dialoog?

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afronding les 1
  • Wat is het verschil tussen een monoloog en een dialoog?
  • Een monoloog is alleen voor 1 speler.
  • Wat is neventekst

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afronding les 1
  • Wat is het verschil tussen een monoloog en een dialoog?
  • Een monoloog is alleen voor 1 speler.
  • Wat is neventekst
  • De aanwijzingen of beschrijvingen in een tekst, die niet worden uitgesproken.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spanningsboog
Elke scène opbouw heeft een spanningsboog. Als er ontwikkeling in het personage zit, zit er opbouw in je verhaal. Vraag je in elke dialoog af of het personage zich ontwikkelt. 

Expositie;
De 5 W’s worden duidelijk

Motorisch moment; Start conflict 

Ontwikkeling; Hoe wordt het conflict verergerd / aangepakt / geprobeerd op te lossen? 

Climax; Hoogtepunt van de spanning

Afloop; Het is duidelijk of/ hoe het conflict is opgelost en dat de scène eindigt

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies