quiz
1 / 14
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Het genotype wordt bepaald door:
A
de genen die je krijgt van beide ouders
B
de genen die je krijgt van je vader
C
de genen die je krijgt van je moeder
D
de genen die je krijgt van je ouders en het milieu
Slide 4 - Quizvraag
Het fenotype wordt bepaald door:
A
de genen die je krijgt van beide ouders
B
de genen die je krijgt van je vader
C
de genen die je krijgt van je moeder
D
de genen die je krijgt van je ouders en het milieu
Slide 5 - Quizvraag
Uit deze kruisingstabel kun je het volgende afleiden:
A
100% van de F1 heeft fenotype B
B
50% van de nakomelingen is heterozygoot
C
het is mogelijk dat fenotype bb in de F2 voorkomt
D
alle antwoorden zijn goed
Slide 6 - Quizvraag
Als deze ouders over 10 jaar nog een kind maken ziet de tabel er anders uit
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quizvraag
Bij een twee-eiige tweeling kan de een homozygoot zijn voor de eigenschap (BB), en de ander heterozygoot (Bb)
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Welke onderzoeksvraag is passen bij dit onderzoek?
