Kommagetallen

Cijferen

Kommagetallen afronden,
grote getallen en
breuken vs kommagetallen.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Cijferen

Kommagetallen afronden,
grote getallen en
breuken vs kommagetallen.

Slide 1 - Tekstslide

Afronden
- op 1 decimaal
- op 2 decimalen
- op hele getallen
- op 5 eurocent
- grote eenheden

Let op: gebruik steeds een komma!!

Slide 2 - Tekstslide

Rond af op 1 decimaal:
3,58

Slide 3 - Open vraag

Rond af op 2 decimalen:
1,464

Slide 4 - Open vraag

Rond af op 2 decimalen:
8,437

Slide 5 - Open vraag

nog 1 som:

Slide 6 - Tekstslide

Rond af op 1 decimaal:
8,437

Slide 7 - Open vraag

Afronden met contant geld
Tegenwoordig hebben wij 
in Nederland geen 1 en 2 
centen meer, 5 cent 
hebben we nog wel. 
Daarom moeten bedragen 
worden afgerond. 

Slide 8 - Tekstslide

Rond het geldbedrag af op 5 eurocent:
€ 14,43
(Geen euroteken invoeren)

Slide 9 - Open vraag

Rond het geldbedrag af op 5 eurocent:
€ 27,58
(Geen euroteken invoeren)

Slide 10 - Open vraag

Omrekenen grote eenheden

Slide 11 - Tekstslide

Schrijf voluit in cijfers
4,65 miljoen
(zonder spaties , komma's,, of punten.)

Slide 12 - Open vraag

Hoeveel miljard is 1300 miljoen?
A
13
B
1,3
C
0,13
D
1300000

Slide 13 - Quizvraag

81800000000
A
81,8 miljoen
B
818 miljoen
C
8,18 miljard
D
81,8 miljard

Slide 14 - Quizvraag

Breuk vs. kommagetal

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Wat heb je liever
1/3, 33% of 0,33
van 10 miljoen Euro?
A
Het is hetzelfde
B
ik heb liever 1/3
C
ik heb liever 33%
D
ik heb liever 0,33

Slide 17 - Quizvraag

Verschil 1/3, 33% en 0,33 van 10.000.000 (10 miljoen)
  1. 1/3 van 10.000.000 (10 miljoen : 3) = € 3.333.333,33
  2. 33% van 10.000.000 (0,33 x 10 miljoen) = € 3.300.000
  3. 0,33 van 10.000.000 = € 3.300.000

Bij antwoord 1 heb je € 33.333,33 meer!
Leuk autootje toch?

Slide 18 - Tekstslide

3/5 = 
5/8 = 
2 1/4 = 
0,8 = 
0,375 = 
1,75 = 
Breuk <--> kommagetal
4/5
3/10
3/8
2,25
2,4
1 3/4
0,3
0,6
0,65
0,125
0,625
1 4/5

Slide 19 - Sleepvraag

Kommagetallen
  • optellen en aftellen                 
  • vermenigvuldigen en delen

Je mag pen en papier gebruiken

Slide 20 - Tekstslide

4,2 + 5,31 =
(Let op: gebruik de komma en geen punt ---- geen rekenmachine!!)

Slide 21 - Open vraag

5,1 - 2,28 =
(Let op: gebruik de komma en geen punt ---- geen rekenmachine!!)

Slide 22 - Open vraag

8,76 x 10000 =
(zonder spaties , komma's,, of punten.)

Slide 23 - Open vraag

976,65 : 100 =
(zonder spaties of punten. Niet afronden)

Slide 24 - Open vraag

11 ÷ 0,25 =

Slide 25 - Open vraag

Hoe groot is het verschil tussen
50 ÷ 0,2 en 50 x 0,2?
A
1
B
7,5
C
50
D
240

Slide 26 - Quizvraag

Hoe groot is het verschil tussen
50 ÷ 0,2 en 50 x 0,2?
  1. 50 ÷ 0,2 = 50 ÷ 1/5 = 50 x 5/1 = 250
  2. 50 x 0,2 = 5 x 2 = 10

                                250 - 10 = 240

Slide 27 - Tekstslide

Volgende week donderdag 21 januari toets Deel 2 (3F)

Opdrachten moeten af zijn op woensdag 20 januari

Veel succes!

Slide 28 - Tekstslide