3v-Zugspitze Schritt 49-50-les2-23-1

Lernziele heute:
- ich kann Sätze schreiben mit den gelernten Vokabeln
- ich kann haben und sein im Präteritum benutzen = woots
- ich kenne schwache Verben im Präteritum


Bitte Laptop und Buch auf den Tisch.
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

Lernziele heute:
- ich kann Sätze schreiben mit den gelernten Vokabeln
- ich kann haben und sein im Präteritum benutzen = woots
- ich kenne schwache Verben im Präteritum


Bitte Laptop und Buch auf den Tisch.

Slide 1 - Tekstslide

= neuer Sitzplan

Slide 2 - Tekstslide

Les/Instructie:
Woche 4:
Les/Instructie: Schritt 50 A3 = hören= Donnerstag oder Freitag
& schwaches Verb = Donnerstag
Maken:  Schritt 49 A.5, 6, 7; S. 137-142 4
Schritt 50 A.3, 4, 5; S.145-149 4
Leren: Schritt 49 Präposition Dativ/Akkusativ (3. und 4. Fall)  
Schritt 50 Vokabel D-N & N-D S.144  




Slide 3 - Tekstslide

Vokabeln Schritt 48: Sätze schreiben
1. Het figuur van de directeur (2e naamval!) is dun. = 3p.
2. Mag ik (tegen) u (=4e) jij-zeggen? = 2p (Let op: 'tegen' niet vertalen)
3. Ik ben (gebruik 'heb') vergeten, naar (hoe vertaal je naar?) de grootouders te gaan, nadat ik overdag brutaal was. = 6p

timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

Hast du alle Punkte?
  1. Die Figur des Direktors ist dünn.
  2. Darf ich Sie duzen?
  3. Ich habe vergessen, zu den Großeltern zu gehen, nachdem ich tagsüber frech war.

Slide 5 - Tekstslide

zie weektaakformulier week 4:

Zusammen:
  •  Schritt 50 A3 & schwaches Verb 
  • Donnerstag: woots (haben, sein, werden im Präteritum)

Selbständig machen (im Buch, Höraufgaben online):
  • Schritt 49 A.5, 6, 7 S. 137-142 
  • Schritt 50 A.3, 4, 5 S.145-149 
=> 28. Januar kontrollieren


Lernen:
  • Schritt 49 Präposition Dativ/Akkusativ (3. und 4. Fall) = Seite 199/200 (2I&2J)
  • Schritt 50 Vokabel D-N & N-D S.144 




Slide 6 - Tekstslide

Lernziele:

- ich kann haben und sein im Präteritum benutzen = woots
=> www.woots.nl; via Entree inloggen
=> Zeit: 10 Minuten
Danach:
- ich kann mit meinem weektaakformulier planen und arbeiten

10.40:  ich kenne schwache Verben im Präteritum

Slide 7 - Tekstslide

Regelmäßige Verben im Präteritum
Zwakke werkwoorden in de verleden tijd 

Slide 8 - Tekstslide

         Präteritum / Verleden tijd 

wohnen
ich
wohnte
ik woonde
du
wohntest
jij woonde
er/sie/es
wohnte
hij/zij/het woonde
wir
wohnten
wij woonden
ihr
wohntet
jullie woonden
sie/Sie
wohnten
u woonde / zij woonden
Aantekening:  

Slide 9 - Tekstslide

         Präteritum / Verleden tijd 

stam: wohn-, mach-, komm-...
= 1 E 
I
 te
D
 test
E
 te
W
 ten
I
 tet
S
 ten
Aantekening:  

Slide 10 - Tekstslide

Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
mach
mach
mach

mach
mach
mach
-te
-test
-te
-ten
-ten
-tet

Slide 11 - Sleepvraag

Er (studieren) bis 1789 Musik an der Universität Bonn.
A
studiert
B
studierte
C
studiertet
D
studieret

Slide 12 - Quizvraag

Übersetze 'jullie kochten'


A
ihr kaufte
B
ihr kaufetet
C
ihr kauftet
D
ihr kauft

Slide 13 - Quizvraag

Übersetze 'wij hoopten'


A
wir hoffen
B
wir hofften
C
wir hoffte
D
wir hoften

Slide 14 - Quizvraag

Übersetze 'ik kookte'


A
ich kochte
B
ich kochet
C
ich koche
D
ich kochten

Slide 15 - Quizvraag

Verben mit Stamm auf -d/-t

Slide 16 - Tekstslide

         Präteritum / Verleden tijd 

melden
ich
meldete
ik meldde
du
meldetest
jij meldde
er/sie/es
meldete
hij/zij/het meldde
wir
meldeten
wij meldden
ihr
meldetet
jullie meldden
sie/Sie
meldeten
u melddde / zij meldden
Aantekening:  

Slide 17 - Tekstslide

         Präteritum / Verleden tijd 
stam: 
arbeit-, meld-, regn-, öffn-, ...
I
 ete
D
 etest
E
 ete
W
 eten
I
 etet
S
 eten
Aantekening:  

Slide 18 - Tekstslide

Vergangenheit (o.v.t.)

spielen

antworten
ich
spielte
antwortete
du
spieltest
antwortetest
er/sie/es
spielte
antwortete
wir
spielten
antworteten
ihr
spieltet
antwortetet
sie/Sie
spielten
antworteten
er
hat gespielt
hat geantwortet

Slide 19 - Tekstslide

Vergangenheit von 'reden'

ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
red
red
red

red
red
red
-ete
-etest
-ete
-eten
-eten
-etet

Slide 20 - Sleepvraag

Wat is de correcte verleden tijds vorm?
> er [arbeiten]
A
arbeitet
B
arbeitete
C
arbeitetet
D
arbeite

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de correcte verleden tijds vorm?
> ihr [baden]
A
bade
B
badet
C
badete
D
badetet

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de correcte verleden tijds vorm?
> du (mieten)
A
miete
B
mietetest
C
mietest
D
mietetst

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de correcte verleden tijds vorm?
> sie (enkv) (öffnen)
A
öffnete
B
öffnetest
C
öffnet
D
öffnetete

Slide 24 - Quizvraag

Leerdoel bereikt?
- ik ken de de verleden tijd van zwakke werkwoorden (met uizonderingen) en kan de vormen gebruiken

😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

 Arbeite jetzt selbständig weiter, 
siehe Formular, Woche 4
Lernen: 
  • schwache Verben im Präteritum, Zugspitze Seite 1E, 1F, 1G, 1H OF zie Extra (ELO)
  • Schritt 49 Präposition Dativ/Akkusativ (3. und 4. Fall) = Seite 199/200 (2I&2J)
  • Schritt 50 Vokabel D-N/N-D = S.144 

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Link

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Link