4.4 Momenten (opg.23-25)

4.4 Momenten
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

4.4 Momenten

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

Wat is de arm van een kracht?

Slide 4 - Open vraag

23a,b
  • De arm staat loodrecht op de werklijn dus ontstaat er een rechthoekige driehoek:
  • sin(50) = oz / sz = r . 2,8m
  • Dit geeft: r = 2,1 m
  • M = F . r = 2,2kN . 2,1 m
  • Dit geeft M = 4,6 kN.m

Slide 5 - Tekstslide

Bij het ophalen van de brug wordt de arm van de zwaartekracht:
A
Kleiner
B
Groter

Slide 6 - Quizvraag

23c. Arm Fz wordt kleiner
bij ophalen van de brug
arm Fz: horizontale gele streep

Slide 7 - Tekstslide

23c
  • De zwaartekracht blijft gelijk maar de arm wordt kleiner.
  • Het ophalen van de brug gaat steeds gemakkelijker: het tegenwerkende moment van de zw.kracht neemt af.

Slide 8 - Tekstslide

Bij het ophalen van de brug wordt de arm van kracht D
A
Kleiner
B
Groter

Slide 9 - Quizvraag

23d. Arm Fspan wordt groter
bij ophalen van de brug
arm Fspan: blauwe streep

Slide 10 - Tekstslide

23d,22e
  • De arm van de spankracht wordt bij ophalen van het brugdek steeds groter.
  • Ook is er een minder groot moment nodig.
  • Dus wordt de spankracht steeds kleiner.

Slide 11 - Tekstslide

Opgave 24
  • a. om 09:00:
  • M = F . r = 0,35 . 0,60
  • M = 0,21 N.m (linksom)
  • b1. om 12:00
  • M = 0 N.m
  • b2. om 03:00
  • M = 0,21 N.M (rechtsom)

Slide 12 - Tekstslide

Opgave 24b3
  • Zw.kracht blijft gelijk 0,35 N
  • Bereken arm r uit rechthoekige driehoek:
  • cos(60) = a.z/s.z = r / 0,60m
  • r = 0,30 m
  • M = 0,35 . 0,30 = 0,11 N.m

Slide 13 - Tekstslide

Opgave 25a
  • Teken op schaal 1 cm = 10 N
  • Ontbinden spankracht in de twee rode krachten.
  • De twee rode krachten heffen de zwaartekracht en de kracht van de staaf op.

Slide 14 - Tekstslide

25b. Welke krachten hebben een moment >0 rond D1 (twee antwoorden)
A
Zwaartekracht
B
Spankracht
C
Duwkracht
D
Normaalkracht

Slide 15 - Quizvraag

25b. In welke richting draaien de krachten rond D1? (twee antwoorden)
A
Zw.kracht linksom
B
Zw.kracht rechtsom
C
Spankracht linksom
D
Spankracht rechtsom

Slide 16 - Quizvraag

Opgave 25b
  • De spankracht werkt linksom. Ms = 60N . 2,4cm
  • De zw.kracht werkt rechtsom. Mz = 36N . 4,0cm
  • De tekening is op schaal, dus armen opmeten in cm.
  • Beide momenten 1,44 N.m
  • (Schaalfactor is onbekend)

Slide 17 - Tekstslide

25c. Welke krachten hebben een moment >0 rond D2 (twee antwoorden)
A
Zwaartekracht
B
Spankracht
C
Duwkracht
D
Normaalkracht

Slide 18 - Quizvraag

25c. In welke richting draaien de krachten rond D2? (twee antwoorden)
A
Zw.kracht linksom
B
Zw.kracht rechtsom
C
Duwkracht linksom
D
Duwkracht rechtsom

Slide 19 - Quizvraag

Opgave 25c
  • De duwkracht werkt linksom. Ms = 48N . 3,0cm
  • De zw.kracht werkt rechtsom. Mz = 36N . 4,0cm
  • De tekening is op schaal, dus armen opmeten in cm.
  • Beide momenten 1,44 N.m

Slide 20 - Tekstslide

Waarom zijn de momenten linksom en rechtsom D1 en D2 gelijk aan elkaar?

Slide 21 - Open vraag

De hefboomwet
De lamp hangt stil. Als de momenten linksom en rechtsom niet even groot zouden zijn, dan zou er een resulterend moment zijn en zou er een draaiing optreden. Dit is wat we in havo-3 hebben leren kennen als de hefboomwet en waarmee we in de volgende paragraaf verder gaan.

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk
Maak video-opdracht in classroom (Edpuzzle).
 Lees paragraaf 4.5. De hefboomwet
Maak opgaven 26-28

Slide 23 - Tekstslide

Vragen?
Loop je bij het maken van het huiswerk tegen vragen aan?
Bekijk de video van de opgave.
Stuur mij een mail met jouw vraag.

Slide 24 - Tekstslide