HARDCORE ULTRA PROEFTOETS ADEMHALING EN VERBRANDING

successssss
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

successssss

Slide 1 - Tekstslide

Als stoffen zich verplaats met de concentratie (hoog naar laag), is dit actief of passief transport?
A
Passief
B
Actief

Slide 2 - Quizvraag

Welke lichaamscellen doen aan verbranding?
A
Alleen Spiercellen
B
Alleen je hersencellen
C
Alle cellen die in je lichaam zit
D
Spiercellen en hersencellen

Slide 3 - Quizvraag

welke vorm van energie komt er vrij bij een brandende kaars?

A
warmte
B
licht
C
beweging

Slide 4 - Quizvraag

wat is de brandstof bij een brandende kaars?

A
lucht
B
kaarsvet
C
zuurstof

Slide 5 - Quizvraag

wat is een belangrijke brandstof voor je lichaam?
A
water
B
glucose
C
koolstofdioxide
D
zuurstof

Slide 6 - Quizvraag

Bij verbranding in je lichaam ontstaat:
A
Zuurstof
B
Stikstof
C
Koolstofdioxide
D
Vuur

Slide 7 - Quizvraag

Als je hardloopt gaat je ademhaling langzamer dan wanneer je wandelt
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

In de longblaasjes vindt gaswisseling plaats.
Gaswisseling is....
A
Koolstofdioxide in je bloed en zuurstof eruit
B
De verbranding van zuurstof en het ontstaan van koolstofdioxide
C
Het wisselen van rode en witte bloedcellen
D
Zuurstof in je bloed en koolstofdioxide uit je bloed

Slide 9 - Quizvraag

Nieren
A
Nierschors: zitten miljoenen filtertjes
B
Niermerg: zitten miljoenen filtertjes
C
Nierbekken: zitten miljoenen filtertjes
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 10 - Quizvraag

Maarten doet mee aan de Elfsteden zwemtocht. Dat is een tocht van 195 km langs 11 steden in Friesland.
Bij het zwemmen levert zijn lichaam zeer zware inspanning.
Waarom is het belangrijk dat Maarten regelmatig tussendoortjes eet?

Slide 11 - Open vraag

Sleep de woorden naar de juiste plaats in de formule van verbranding in het menselijke lichaam
->
Glucose
Zuurstof
Energie
Koolstofdioxide
Water

Slide 12 - Sleepvraag

Lucht stroomt je longen in doordat:
A
Je buikspieren aan je longen trekken
B
De ruimte in je borstholte groter wordt
C
Je je mond of neusgaten open doet
D
Je longen het naar binnen zuigen

Slide 13 - Quizvraag

1
2
3
4
5
6
Neusholte
Bronchiën
Keelholte
Strottenhoofd
Luchtpijp
Longblaasjes

Slide 14 - Sleepvraag

Enkele delen van het ademhalingsstelsel zijn de bronchiën, de longblaasjes en de luchtpijp. In welke volgorde stroomt de lucht door deze delen naar binnen als Dorien diep inademt?
A
luchtpijp - longblaasjes - bronchiën
B
bronchiën - luchtpijp - longblaasjes
C
luchtpijp - bronchiën - longblaasjes
D
bronchiën - longblaasjes - luchtpijp

Slide 15 - Quizvraag

was is de taak van het neusslijmvlies?( 2 antwoorden mogelijk.
A
warm maken van binnenstromende lucht
B
vochtig maken van binnenstromende lucht
C
stofdeeltjes tegenhouden
D
ruiken

Slide 16 - Quizvraag

welk onderdeel in de neus houdt ziekteverwekkers tegen?
A
reukzintuig
B
neusharen
C
neusslijmvlies

Slide 17 - Quizvraag

welk onderdeel in de keelholte sluit de neusholte af als je slikt?
A
huig
B
strotklepje
C
tong
D
bronchie

Slide 18 - Quizvraag


Welke manier van ademhalen wordt er in de afbeelding hiernaast weergegeven? welke spieren worden daarbij gebruikt?
A
Buikademhaling met het middenrif
B
Borstademhaling met het middenrif
C
buikademhaling met de tussenribspieren
D
borstademhaling met de tussenribspieren

Slide 19 - Quizvraag

waar geeft je bloed koolstofdioxide af?
A
longblaasjes
B
luchtpijp

Slide 20 - Quizvraag

welke stof komt in het bloed bij het inademen?
A
zuurstof
B
koolstofdioxide
C
water
D
glucose

Slide 21 - Quizvraag

welke stof komt uit het bloed bij het inademen?
A
zuurstof
B
koolstofdioxide
C
water
D
glucose

Slide 22 - Quizvraag

het uitwisselen van gassen tussen het bloed en de lucht: zuurstof (in) en koolstofdioxide (uit) heet...
A
Osmose
B
Verwisseling
C
Gaswisseling
D
Ontdekking

Slide 23 - Quizvraag


Wat is de kleine bloedsomloop?
A
van het hart naar de hersenen en weer terug
B
van het hart door het lichaam en weer terug
C
van het hart naar de darmen en weer terug
D
van het hart naar de longen en weer terug

Slide 24 - Quizvraag

In het hart zitten de kamers onder de boezems
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Sleep de onderdelen naar het hart!
Rechterboezem
Rechterkamer
Linker
boezem
Linkerkamer

Slide 26 - Sleepvraag

Welk bloedvat
heeft kleppen?
A
Slagaders
B
Ader
C
Haarvat

Slide 27 - Quizvraag

Welke bloedcellen vervoeren zuurstof?
A
rode bloedcellen
B
witte bloedcellen
C
rode bloedcellen en bloedplaatjes
D
bloedplaatjes

Slide 28 - Quizvraag

Welke bloedcellen
verdedigen je tegen ziekteverwekkers?
A
Rode bloedcellen
B
Bloedplaatjes
C
Witte bloedcellen
D
Bloedplasma

Slide 29 - Quizvraag

Welke bloedcellen vormen een korstje op een wond?
A
rode bloedcellen
B
witte bloedcellen
C
bloedplaatjes
D
bloedplasma

Slide 30 - Quizvraag

Bloed in aders:
A
bevat veel zuurstof
B
bevat weinig zuurstof

Slide 31 - Quizvraag

Waaruit bestaat bloedplasma vooral?
A
eiwitten
B
water
C
koolstofdioxide
D
zuurstof

Slide 32 - Quizvraag

De grootste slagader is de
A
holle ader
B
beenslagader
C
beenader
D
aorta

Slide 33 - Quizvraag

Door welke bloedvaten stroomt het bloed vanuit je lichaam terug naar het hart?
A
Aders
B
Haarvaten
C
Slagaders
D
De aorta

Slide 34 - Quizvraag

Tekst
Slagaders
Haarvaten
Aders
Gespierde wand
hele dunne wand
'Dunne' wand, niet gespierd
Vervoert bloed 
van hart af
Heeft kleppen
Hier gaat zuurstof naar de cellen

Slide 35 - Sleepvraag

Welk bloedvat
heeft de dikste
wand?
A
Slagaders
B
Ader
C
Haarvat

Slide 36 - Quizvraag

Het bloedvat dat bloed naar de nier brengt heet de:
A
nierslagader
B
aorta
C
holle ader
D
nierader

Slide 37 - Quizvraag

Hoe heet het bloedvat dat bloed brengt naar de rechterboezem?
A
holle slagader
B
holle ader
C
aorta
D
longader

Slide 38 - Quizvraag

Wat doen je hartkleppen?
A
Zorgen dat bloed niet van boezems naar kamers kan stromen
B
Zorgen dat bloed niet van kamers naar boezems kan stromen
C
Zorgen dat bloed niet van kamers naar bloedvaten kan stromen
D
Zorgen dat bloed niet van bloedvaten naar kamers kan stromen

Slide 39 - Quizvraag

In slagaders is de bloeddruk:
A
gemiddeld
B
laag
C
hoog

Slide 40 - Quizvraag

18. Wat doet de halsslagader?
A
brengt bloed naar je hoofd
B
brengt bloed naar je hart
C
brengt bloed naar de rechterboezem
D
brengt bloed naar de linkerboezem

Slide 41 - Quizvraag

Wat doen nieren?
A
Ze filteren bloed en verwijderen afvalstoffen (urine)
B
Ze maken nieuwe bloedcellen aan en verwijderen versleten bloedcellen
C
Ze nemen koolstofdioxide op en maken hier zuurstof van.
D
Ze helpen mee aan de vertering van moeilijke oplosbare stoffen zoals vetten

Slide 42 - Quizvraag


De afbeelding geeft onder andere een nier weer. Welke letter geeft het nierbekken aan?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 43 - Quizvraag

Dit was het!

Slide 44 - Tekstslide