In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Werkwoorden in de verleden tijd
Sterke en zwakke werkwoorden
Slide 1 - Tekstslide
Stappen (werkwoorden VT)
1. Lees de zin.
2. Zoek het onderwerp.
6. Zet de stappen in het schema en controleer.
3.Is het onderwerp enkelvoud of meervoud?
4. Haal de -en van het werkwoord.
5. Zit de laatste letter in 'T KOFSCHIP?
Slide 2 - Tekstslide
Zijn jullie er klaar voor?!
Slide 3 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Afgelopen vrijdagavond hing ik lekker op de bank.
A
ik
B
hing
C
op de bank
D
afgelopen vrijdagavond
Slide 4 - Quizvraag
Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
Slide 5 - Quizvraag
Wel de persoonsvorm!
Kijk dan in welke tijd de zin staat.
Tegenwoordige tijd (nu) : Jolanda start met haar werk.
Verleden tijd (toen) : Jolanda startte met haar werk.
Slide 6 - Tekstslide
Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
Zij vocht als een echte bokser.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
Slide 7 - Quizvraag
Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
Wij schreven een brief aan de burgemeester.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
Slide 8 - Quizvraag
Werkwoorden in de verleden tijd
Bij vliegen hoort vloog
Maar bij wiegen niet woog
En bij vriezen hoort vroor
Maar bij niezen niet noor
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank.
Slide 9 - Tekstslide
Sterke werkwoorden
- Het zijn onthoudwoorden: Oefenen, veel lezen, zien, horen en schrijven.
- De gewone spellingregels gelden:
Verdeel in klankgroepen en bedenk welke regels erbij horen. Denk aan lange en korte klanken en langer maken als je een /t/ hoort aan het einde van het woord.
Slide 10 - Tekstslide
We gaan eens wat sterke werkwoorden oefenen.
Sleep dezelfde werkwoorden naar elkaar toe.
Hij vroeg.
Zij stond
De honden roken
Het ijs smolt
ruiken
staan
vragen
smelten
Slide 11 - Sleepvraag
Blaffen (VT) De honden ....... gisteren heel hard.
A
blaffte
B
blafften
C
blafte
D
blaften
Slide 12 - Quizvraag
branden (TT) Het vuurtje.............al goed.
A
brande
B
brandde
C
brand
D
brandt
Slide 13 - Quizvraag
starten (VT) De auto ......... vorige week ook al niet.
A
starte
B
starten
C
startte
D
startten
Slide 14 - Quizvraag
Typ het werkwoord in de verleden tijd:
plagen - Mijn vader ......... mijn zusje gisteren.
Slide 15 - Open vraag
Typ het werkwoord in de verleden tijd. verbazen - Evelien.......... haar moeder vorige week.
Slide 16 - Open vraag
Typ het werkwoord in de verleden tijd. houden - Luuk...............veel van zijn hond.
Slide 17 - Open vraag
Typ het werkwoord in de verleden tijd. worden - Rick...................archeoloog.