H4 par. 2 De industriële samenleving

Tijd van burgers en stoommachines
De industriële revolutie
par. 4.2 De industriële samenleving

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Tijd van burgers en stoommachines
De industriële revolutie
par. 4.2 De industriële samenleving

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen hoe de werk- en leefomstandigheden van de arbeiders waren.
  • Je kunt uitleggen wat een klassenmaatschappij is en hoe die verschilde van een standensamenleving.
  • Je kunt enkele belangrijke uitvindingen noemen die in de 19e eeuw werden gedaan.
  • Je kent de begrippen en jaartallen uit deze paragraaf.

Slide 2 - Tekstslide

Werken en wonen
De werkomstandigheden van de nieuwe fabrieksarbeiders waren slecht:
  • Lage lonen.
  • Eentonig werk.
  • Kinderarbeid.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Werken en wonen
  • Lange werkdagen: 6 dagen en nooit vakantie.
  • Oorverdovend lawaai.

Slide 5 - Tekstslide

Werken en wonen
  • Smerige lucht in de fabriekshallen.
  • Gevaarlijk werk: weinig oog voor veiligheid.
  • Protesteren was gevaarlijk: ontslag.

Slide 6 - Tekstslide

Werken en wonen
De woonomstandigheden van de arbeiders waren ook slecht. 
  • Nauwelijks openbaar vervoer: arbeiders woonden op loopafstand van de fabriek. Gevolg: urbanisatie/ verstedelijking.

Slide 7 - Tekstslide

Werken en wonen
  • Donkere, piepkleine woningen, dicht op elkaar.
  • Afval en uitwerpselen kwamen in beerputten terecht of in rivieren/ kanalen.
  • Geen schoondrinkwater.

Slide 8 - Tekstslide

Werken en wonen
  • Slechte hygiëne.
  • Besmettelijke ziektes.
  • Gemiddelde leeftijd arbeider: 35 jaar.
  • 50 jaar was oud.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Noem 2 verschillende voorbeelden van de slechte werkomstandigheden in de fabrieken.

Slide 12 - Open vraag

Waarom protesteerden arbeiders nauwelijks tegen deze slechte werkomstandigheden?

Slide 13 - Open vraag

Gelukkig konden arbeiders bijkomen van het zware werk tijdens de vakanties.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Waarom maakten fabrieksdirecteuren graag gebruik van kinderarbeid?
A
Kinderen zijn goedkoper.
B
Kinderen gehoorzamen beter.
C
Kinderen werken harder.
D
Kinderen zijn minder snel moe.

Slide 15 - Quizvraag

Wat gebeurde er vaak als je door een bedrijfsongeval arbeidsongeschikt was geworden?
A
Dan werd je ontslagen.
B
Dan kreeg je een uitkering.

Slide 16 - Quizvraag

Waarom werkten vrouwen en kinderen ook in fabrieken?

Slide 17 - Open vraag

Noem 2 verschillende voorbeelden van slechte leefomstandigheden tijdens de Industriële Revolutie.

Slide 18 - Open vraag

Bedenk waarom een fabrieksarbeider gemiddeld 35 jaar oud werd.

Slide 19 - Open vraag

De klassenmaatschappij
  • Door de industrialisatie veranderde rond 1800 de economie.
  • Vóór 1800 was het handelskapitalisme belangrijk: 
  • ondernemers maakten winst door te handelen.
  • Na 1800 verdienden ondernemers vooral geld door het maken van goederen: zo min mogelijk regels en wetten.
  • Dit noem je het kapitalisme.

Slide 20 - Tekstslide

De klassenmaatschappij
Kapitalisme:
economisch systeem waarin ondernemers vooral winst maken door goederen te maken en daarbij zo min mogelijk gehinderd worden door wetten en regels.

Slide 21 - Tekstslide

De klassenmaatschappij
  • Door het kapitalisme veranderde de samenleving.
  • De standensamenleving verdween: geestelijken en adel waren niet meer zo belangrijk. 

Slide 22 - Tekstslide

De klassenmaatschappij
  • Ondernemers en arbeiders waren nu de voornaamste groepen: derde stand.
  • Enorme tegenstellingen!
  • Daarom geen verdeling meer in standen, maar in klassen.

Slide 23 - Tekstslide

De klassenmaatschappij
In de 19e-eeuwse klassenmaatschappij waren er 3 klassen:
  • ondernemersklasse, 
  • de middenklasse,
  • de arbeidersklasse.

Slide 24 - Tekstslide

De klassenmaatschappij
Ondernemersklasse:
  • kleine groep rijke ondernemers.
  • zij hadden het kapitaal (geld, machines, fabrieken).
  • woonden in buitenwijken in ruime huizen.

Slide 25 - Tekstslide

De klassenmaatschappij
Ondernemersklasse:
  • kleine groep rijke ondernemers.
  • zij hadden het kapitaal (geld, machines, fabrieken).
  • woonden in buitenwijken in ruime huizen.

Slide 26 - Tekstslide

De klassenmaatschappij
Middenklasse:
  • middengroep van bijv. geschoold kantoorpersoneel, winkeliers en schoolmeesters.
  • Hoefden niet meer met de hand te werken.
  • Hadden het beter dan de arbeiders, maar waren niet zo rijk als de ondernemers.

Slide 27 - Tekstslide

De klassenmaatschappij
Arbeidersklasse:
  • Grootste klasse, onderaan de samenleving.
  • Geen bezit.
  • Konden alleen iets verdienen door te werken.

Slide 28 - Tekstslide

Wat is de juiste volgorde?
Zet de belangrijkste klasse eerst.
A
arbeidersklasse - middenklasse - ondernemersklasse
B
middenklasse - arbeidersklasse - ondernemersklasse
C
ondernemersklasse - middenklasse - arbeidersklasse
D
middenklasse - ondernemersklasse - arbeidersklasse

Slide 29 - Quizvraag

Nieuwe uitvindingen 
1. verbrandingsmotor -->  werkt op diesel of benzine, was eenvoudiger te bedienen dan een stoommachine. maakt uitvinding van de auto mogelijk. 
2. gaslamp, later elektrisch licht 
3. telegraaf, later telefoon 
5. inentingen om ziektes te voorkomen + verdovingen 
6. kunstmest 

Slide 30 - Tekstslide