Les verbes en -ir et -re en present

Dans ce cours...
  • De werkwoorden op -ir In de présent 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Dans ce cours...
  • De werkwoorden op -ir In de présent 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Regelmatige werkwoorden op -ir in de présent

Stap 1: haal -ir van het werkwoord af
Stap 2: voeg de juiste uitgang toe > is/is/it/issons/issez/issent

Slide 3 - Tekstslide

Ils ... à quelle heure?
A
finis
B
finit
C
finissent
D
finissez

Slide 4 - Quizvraag

Tu ... quoi?
A
choisissons
B
choisis
C
choisissez
D
choisit

Slide 5 - Quizvraag

Nous ... le document.
A
remplissons
B
remplissez
C
remplissent
D
remplis

Slide 6 - Quizvraag

Il ... trop.
A
réfléchit
B
réfléchissons
C
réfléchis
D
réfléchissez

Slide 7 - Quizvraag

Vous ... vers 8 heures. (finir)

Slide 8 - Open vraag

Je ... le rouge. (choisir)

Slide 9 - Open vraag

Léa ne ... jamais bien. (réfléchir)

Slide 10 - Open vraag

Nous ... le gagnant. (choisir)

Slide 11 - Open vraag

Kies de juiste vorm
Tu ....... le formulaire.
A
remplit
B
remplis
C
rempli
D
remplir

Slide 12 - Quizvraag

Vous ...... longtemps.
A
réflechissez
B
reflechir
C
reflechis
D
réflechit

Slide 13 - Quizvraag

Les garçons ...... leurs devoirs.
A
finis
B
finit
C
finissent
D
finissons

Slide 14 - Quizvraag

Sarah ..... le film.
A
choisis
B
choisissez
C
choisi
D
choisit

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

2. Maak de vormpjes van prendre goed af.
Vous pren
Je prend
Il prend
Nous pren
Elles prenn
Tu prend

Slide 17 - Sleepvraag

Prendre
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
prends
prends
prend
prenons
prenez
prennent

Slide 18 - Sleepvraag

prendre
A
mogen
B
kunnen
C
proeven
D
nemen

Slide 19 - Quizvraag

attendre
A
hebben
B
spelen
C
wachten
D
kijken

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent 'entendre'.

A
Zien
B
voelen
C
horen
D
proeven

Slide 21 - Quizvraag

descendre
A
instappen
B
oversteken
C
uitstappen
D
weggaan

Slide 22 - Quizvraag

perdre
A
verkopen
B
verliezen
C
horen
D
teruggeven

Slide 23 - Quizvraag

prendre - nous
A
prendreions
B
prenions
C
prendrions
D
prendrons

Slide 24 - Quizvraag

elle (prendre)
A
prend
B
prends
C
prenez
D
prenons

Slide 25 - Quizvraag

vous (vendre)
A
vendons
B
vendent
C
vendez
D
vende

Slide 26 - Quizvraag

Ils (entendre, présent) ______________?

A
entendrent
B
entendent
C
entendons
D
entendez

Slide 27 - Quizvraag

Tu .... (apprendre)

Slide 28 - Open vraag

nous .... (perdre)

Slide 29 - Open vraag

Vous (descendre)

Slide 30 - Open vraag