15.5 Populaties

Welkom
Telefoon in telefoontas
Tas van tafel
Laptop pakken & in Lesson-Up
Binas pakken
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Telefoon in telefoontas
Tas van tafel
Laptop pakken & in Lesson-Up
Binas pakken

Slide 1 - Tekstslide

Naomi wil een avocadoplant gaan kweken. Op een website leest zij: “Voor een goede groei van de avocadoplant mag de temperatuur niet onder de 10 °C komen en moet de bodem niet te droog zijn. Avocadoplanten wortelen voornamelijk in de bovenste laag van de bodem en bezitten weinig wortelhaartjes. Maar als de grond rondom de wortels continu nat is, gaan de wortels rotten. Een belangrijke veroorzaker van wortelrot is fytoftora (Phytophthora cinnamomi).”
Naomi gebruikt de pit van een avocado die zij in de supermarkt heeft gekocht om een avocadoplant te kweken. Nadat de pit is gekiemd, doet ze hem in een pot met luchtige grond. Naomi plaatst de pot in een helder verlichte ruimte met een constante temperatuur van 11 °C. Ze geeft de gekiemde pit weinig water.
Geef van elke milieufactor aan of deze wel of niet beperkend kan zijn voor de groei van de avocadoplant in deze situatie.

1) Temperatuur                                         3) Water
2) Zuurstof



De bloedzuiger Hirudo medicinalis, komt voor in vennetjes, beekjes en moerassen. Zijn habitat moet aan een aantal kenmerken voldoen. De eieren moeten in een zelfgemaakt kuiltje op een zandige oever naast ondiep water gelegd kunnen worden, waar ze door de warmte van de zon tot ontwikkeling kunnen komen.
Ook moet er voldoende voedsel aanwezig zijn. De larven eten de eerste dagen waterslakjes. Waterslakken komen alleen voor in water met een pH hoger dan 5,5. Na een aantal dagen stapt de bloedzuiger over op bloed van amfibieën en van zoogdieren, zoals reeën en grote grazers, die het water inlopen om te drinken.

Welke relatie bestaat er tussen een larve van de bloedzuiger en een waterslak?
Welke relatie bestaat er tussen de volwassen bloedzuiger en een zoogdier?



Slide 2 - Tekstslide

Met het woord voedselnet (of voedselweb) duidt men aan (R)


A
het aantal diersoorten dat elkaar eet
B
de onderlinge voedselrelaties in een ecosysteem
C
het evenwicht tussen de producenten en de diverse consumenten
D
de voedingswijze van spinnen en aanverwante soorten

Slide 3 - Quizvraag

Examenvragen (2011)
Vanaf 1900 nam het aantal grutto’s in ons land toe.
Enkele factoren die hierbij een rol gespeeld hebben zijn:
- 1  het grondwaterpeil
- 2  stalmest
- 3  grasland
 Welk van deze factoren is of welke zijn biotisch?


− Teken het voedselweb van de in de tekst genoemde organismen.
− Geef met pijlen de richting van de energiestroom tussen de organismen aan. 

Slide 4 - Tekstslide

Waarom kunnen deze soorten toch naast elkaar leven? (allebei herbivoren & consument van de .... orde

Slide 5 - Tekstslide

Habitat en niche
Habitat:
De leefomgeving van een organisme met de specifieke abiotische en biotische factoren (een aanwijsbare plek)

Niche:
De wijze waarop de soort de biotische en abiotische factoren in de habitat gebruikt en dus de habitat beïnvloedt. (rol/functie)

Slide 6 - Tekstslide

Door verschillen in niche kunnen verschillende soorten samenleven in dezelfde habitat.

Slide 7 - Tekstslide

DOEL
Je kunt in een gegeven situatie beargumenteren hoe verschillende factoren bijdragen aan populatiegroei (of afname)

Slide 8 - Tekstslide

0

Slide 9 - Video

BALANS
Populatiegroei = (geboorte-sterfte) + (immigratie - emigratie)

i= in
e=exit

Hoe zijn deze begrippen van toepassing op het vorige filmpje?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Geef een biotische factor en een abiotische factor die invloed hebben op het geboortecijfer

Slide 12 - Open vraag

Geboortecijfer
populatiegrootte
voedselbeschikbaarheid
soort

Slide 13 - Tekstslide

Geef een biotische factor en een abiotische factor die invloed hebben op het sterftecijfer

Slide 14 - Open vraag

Sterftecijfer
biotisch
predatie
ziekte
voedseltekort

abiotisch
droogte
hitte/kou

Slide 15 - Tekstslide

DOEL
Je kunt in een gegeven situatie beargumenteren wat de beste methode is om een populatiegrootte te bepalen. Je kunt de volgende methoden toepassen: Tellen, Steekproef, Vangen-Merken-Terugvangen

Slide 16 - Tekstslide

Hoe bepaal jij het aantal gnoe's?

Slide 17 - Tekstslide

Tellen of steekproef?
Tellen:
Weinig individuen en makkelijk te zien

Steekproef:
Veel individuen en homogeen verdeeld

Slide 18 - Tekstslide

0

Slide 19 - Video

vangen-merken-terugvangen
  1. Vang en merk een deel van de populatie
  2. Geef dieren tijd om zich opnieuw te verdelen
  3. Vang een deel van de populatie en tel de gemerkte dieren

Aanname:
verhouding gemerkt/ongemerkt is bij de 2e vangst gelijk aan de verhouding in de totale populatie

Slide 20 - Tekstslide

Samen een voorbeeld uitwerken
Met de volgende berekening is het totaal aantal spitsmuizen in dat gebied te bepalen: x : y = o : g.
x = de onbekende populatiegrootte
y = het aantal gemerkte dieren
o = aantal dieren dat de tweede keer is gevangen en 
g = het aantal teruggevangen gemerkte dieren.

Makkelijker is om x =  (y * o) / g

Dus: onbekende populatiegrootte = (aantal gemerkte dieren * aantal dieren 2e vangst) / aantal 
                                                                                                                                    teruggevangen gemerkte dieren

Slide 21 - Tekstslide

Een boswachter in nationaal park de hoge veluwe wil weten hoeveel zwijnen er in het park zijn. Hij beschiet er 25 met watervaste verf. Hij vraagt een groepje studenten om een week later zwijnen te zoeken. Van de 100 zwijnen die ze vinden hadden er 2 een verfvlek. Bereken de grootte van de zwijnenpopulatie.

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Link

Korstmossen
Hoewel de naam korstmos suggereert dat het om één soort organisme gaat, is dat niet het geval. In een korstmos leven twee verschillende soorten organismen samen. De samenlevende organismen zijn een schimmel en een alg (= eencellige groene plant). Zij zijn behoorlijk afhankelijk van elkaar. De schimmel bijvoorbeeld komt zónder de alg veel minder goed tot sporenvorming (voortplanting) dan mét de alg.
21a. Hoe wordt een dergelijke vorm van samenleven genoemd?
b. Hier wordt een voordeel genoemd dat de schimmel heeft bij deze samenlevingsvorm. Noem nu een voordeel voor de alg.
c. Korstmossen komen veel voor op boomschors, maar onttrekken aan die schors geen stoffen. Hoe wordt een dergelijke samenlevingsvorm genoemd?




timer
5:00

Slide 24 - Tekstslide