Werkwoordspelling - Les 3

   
   Les 3

- De persoonsvorm in de verleden tijd



1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

   
   Les 3

- De persoonsvorm in de verleden tijd



Slide 1 - Tekstslide

Hoe vind jij de persoonsvorm in een zin?

Slide 2 - Open vraag

Alles wat in het verleden gebeurde. 


Denk aan: gisteren, zonet, vorige week, vorige maand, vorig jaar

Persoonsvormen schrijf je steeds anders als de tijd verandert.
De verleden tijd

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide


Is het volgende werkwoord een D of een T woord?

Verhuizen
A
stam+te
B
stam+de
C
Geen van beide

Slide 7 - Quizvraag


Is het volgende werkwoord een D of een T woord?

Verloven
A
stam+te
B
stam+de
C
Geen van beide

Slide 8 - Quizvraag


Is het volgende werkwoord een D of een T woord?

draaien
A
stam+te
B
stam+de
C
Geen van beide

Slide 9 - Quizvraag


Is het volgende werkwoord een D of een T woord?

verliezen
A
stam+te
B
stam+de
C
Geen van beiden

Slide 10 - Quizvraag

Een sterk werkwoord lijkt op een normaal werkwoord. 
In de tegenwoordige tijd moet je de stamregel toepassen.
In de verleden tijd veranderen de woorden van klank.

Bijvoorbeeld: denken - dachten / lopen - liepen / vangen - vingen
Sterke werkwoorden -  LET OP!

Slide 11 - Tekstslide


Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

De kip [leggen] een ei.

Slide 12 - Open vraag


Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

Waarom [antwoorden] jullie niet?

Slide 13 - Open vraag


Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

Het meisje [praten] aan één stuk door.

Slide 14 - Open vraag


Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

De kachel [branden] de hele dag.

Slide 15 - Open vraag


Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

Wij [lachen] even naar hem.

Slide 16 - Open vraag


Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

Het geschreeuw [klinken] heel hard.

Slide 17 - Open vraag