In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Lesindeling paragraaf 1.4
- Directe en Indirecte ruil
- Chartaal en giraal geld
- functies van geld
- Intrinsieke waarde
Slide 1 - Tekstslide
Ruilen en geld Wat hebben deze met elkaar te maken?
Slide 2 - Woordweb
De drie functies van geld.
Slide 3 - Tekstslide
functies geld
1. spaarmiddel
2. rekenmiddel
3.ruilmiddel
Slide 4 - Tekstslide
Wat zijn de drie functies van geld?
A
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
B
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en oppotmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel
Slide 5 - Quizvraag
Wat kan je allemaal met geld? Welke functies heeft geld?
Slide 6 - Open vraag
Ruilen
Direct ruilen
Indirect ruilen
Slide 7 - Tekstslide
DIRECTE RUIL
Slide 8 - Tekstslide
Directe ruil
Indirecte ruil
Slide 9 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van directe ruil?
A
Fruit ruilen tegen groente
B
Kleding verkopen op de markt
C
een auto kopen
D
Kleding verkopen op marktplaats
Slide 10 - Quizvraag
Directe ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen
Slide 11 - Quizvraag
Wanneer is er spraken van indirecte ruil
A
Wanneer je een koe tegen een schaap ruilt
B
Wanneer je, je kip ruilt voor een koe en die weer door ruilt
C
Wanneer je, je schaap verkoopt voor geld en een koe koopt
D
Als je, je schaap verkoopt
Slide 12 - Quizvraag
Is dit een voorbeeld van directe of indirecte ruil
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 13 - Quizvraag
Giraal en chartaal geld
Slide 14 - Tekstslide
Chartaal geld
Chartaal geld = contant geld
Bankbiljetten en Munten
Geld dat je kan aanraken
Vaak kleine bedragen
Kan vervalst worden
Slide 15 - Tekstslide
Martijn en Hans horen op de achtergrond het gesprek tussen hun ouders. Ze krijgen een discussie over wat hun ouders bedoelen met de termen chartaal en giraal geld.
A
geld dat bestaat uit bankbiljetten en munten
B
geld dat op je bankrekening staat, plus munten en bankbiljetten.
C
geld dat op je betaalrekening staat
D
geld dat op je spaarrekening staat.
Slide 16 - Quizvraag
Verandert mijn chartale of girale geldhoeveelheid als ik €50 haal uit de pinautomaat?
A
Chartaal
B
Giraal
C
Beide
D
Geen van beide
Slide 17 - Quizvraag
Chartaal of giraal geld?
Met de chip in je telefoon betalen
A
Chartaal
B
Giraal
Slide 18 - Quizvraag
Waarde van munten
Intrinsieke waarde - De waarde die het metaal van de munt heeft
Nominale waarde - De waarde die wij aan de munt geven
Slide 19 - Tekstslide
Wat betekent intrinsieke waarde?
Slide 20 - Open vraag
Hoe bereken je de intrinsieke waarde per punt/bankbiljet?
Slide 21 - Open vraag
Fiduciair
Geld wordt alleen geaccepteerd door iedereen als het fiduciair (te vertrouwen) is.
Geld is fiduciair omdat: iedereen geld als ruilmiddel accepteert (wettig betaalmiddel).