Wk. 5.2 Quiz leestekens

Leestekens


                             
                                                       Quiztime!
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Leestekens


                             
                                                       Quiztime!

Slide 1 - Tekstslide

(Leestekens en spaties)
De minister ........
A
zei: ' Ik wacht af. "
B
zei: "Ik wacht af."
C
zei:" Ik wacht af."

Slide 2 - Quizvraag

Welke leestekens moet je gebruiken?
De studenten gingen naar het mooie winderige Texel.
A
Punt
B
Komma
C
Uitroepteken
D
Vraagteken

Slide 3 - Quizvraag

De man fluisterde: "Ik kan niet meer".
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven

Slide 4 - Quizvraag

We rijden vandaag door Nederland, België, en Luxemburg.
A
leestekens zijn goed geschreven
B
leestekens zijn fout geschreven

Slide 5 - Quizvraag

Als je nog vragen hebt, kun je die straks aan mij stellen.

A
De leestekens kloppen
B
De leestekens kloppen niet

Slide 6 - Quizvraag

De tafel moet worden gedekt en de glaasjes mogen naar de keuken.
A
Goed
B
Fout

Slide 7 - Quizvraag

Ik vind dit een leuk boek, omdat: ik me herken in de hoofdpersoon.
A
Leestekens zijn onjuist gebruikt
B
Leestekens zijn juist gebruikt

Slide 8 - Quizvraag

“Heeft u een klantenkaart?” vroeg de kassière.
A
De hoofdletters en leestekens kloppen
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet

Slide 9 - Quizvraag

Ik denk, dat ik vandaag vrij neem. Jullie ook?
A
Leestekens onjuist gebruikt
B
Leestekens juist gebruikt

Slide 10 - Quizvraag

De jongen riep: "pas op met oversteken hoor!"
A
leestekens/hoofdletters zijn juist
B
hoofdletters/leestekens zijn niet juist

Slide 11 - Quizvraag

In de supermarkt kun je brood, kaas, chips appels en een zak snoep kopen.
A
Alle leestekens staan goed
B
Niet alle leestekens staan goed

Slide 12 - Quizvraag

Verbeter:
In de supermarkt kun je brood, kaas, chips appels en een zak snoep kopen.

Slide 13 - Open vraag

We oefenen met de volgende leestekens: komma, punt, vraagteken en uitroepteken.
A
Goed geschreven
B
Fout geschreven

Slide 14 - Quizvraag

Geef een ander woord voor leestekens.
A
puntjes op de i
B
accenten
C
symbolen
D
interpunctie

Slide 15 - Quizvraag