Voorbereiding SE II

• Economie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Voorbereiding SE II

Heeft Erp een dominante strategie?

1. ja, geen uitverkoop
2. nee
3. ja, wel uitverkoop

Is er sprake van een gevangenendilemma?

1. Nee, want de uitkomst is optimaal
2. Nee, want de korting geldt alleen op vrijdag
3. Ja, want er is een suboptimaal Nash-evenwicht
4. Ja, want ze hebben beide een dominante strategie

Een kleine gemeente in de Alpen wil een nieuwe skigebied aanleggen als economische impuls voor de regio. Een slimme ondernemer begint alvast met de bouw van een groot hotel en de aanleg van een eigen skilift. De investeringen kunnen alleen worden terugverdiend als de gemeente het skigebied ontwikkelt. Welk begrip past hierbij?

1. Verzonken kosten
2. Berovingsprobleem
3. Principaal agent probleem
4. Zelfbinding

Wat is het Nash-evenwicht in deze situatie?

1. één van de twee supermarkten is open op zondag, de andere niet
2. Beide supermarkten zijn open op zondag
3. Beide supermarkten zijn dicht op zondag

Gegeven is het volgende model (in miljarden euro's):
C = 0,9Y + 30 I = 41 EV = C + I Y = EV
Y = nationaal inkomen; EV = effectieve vraag; C = consumptie; I = investeringen.

De arbeidsproductiviteit bedraagt € 50.000 per arbeider, terwijl het nationaal inkomen bij volledige werkgelegenheid (Y*) € 750 miljard is.
Bereken het evenwichtsinkomen in miljarden euro's.

Gegeven is het volgende model (in miljarden euro's):
C = 0,9Y + 30 I = 41 EV = C + I Y = EV
Y = nationaal inkomen; EV = effectieve vraag; C = consumptie; I = investeringen.

De arbeidsproductiviteit bedraagt € 50.000 per arbeider, terwijl het nationaal inkomen bij volledige werkgelegenheid (Y*) € 750 miljard is.
Bereken de beroepsbevolking in miljoenen arbeiders.

Gegeven is het volgende model (in miljarden euro's):
C = 0,9Y + 30 I = 41 EV = C + I Y = EV
Y = nationaal inkomen; EV = effectieve vraag; C = consumptie; I = investeringen.

De arbeidsproductiviteit bedraagt € 50.000 per arbeider, terwijl het nationaal inkomen bij volledige werkgelegenheid (Y*) € 750 miljard is.
Bereken de werkloosheid in miljoenen arbeiders. Afronden op een decimaal.

Gegeven is het volgende model (in miljarden euro's):
C = 0,9Y + 30 I = 41 EV = C + I Y = EV
Y = nationaal inkomen; EV = effectieve vraag; C = consumptie; I = investeringen.

De arbeidsproductiviteit bedraagt € 50.000 per arbeider, terwijl het nationaal inkomen bij volledige werkgelegenheid (Y*) € 750 miljard is.
Bereken de werkloosheid in miljoenen arbeiders. Afronden op een decimaal.

Gegevens van een economie:
gemiddelde arbeidsproductiviteit = € 25.000;
inkomensevenwicht = € 240 miljard;
bestedingsevenwicht = € 260 miljard;
beroepsbevolking = 12 miljoen personen.
Bereken de omvang van de structurele werkloosheid (in miljoenen personen) en de conjuncturele werklooesheid. Afronden in een decimaal.

Voor het evenwichtsinkomen in een keynesiaans model van een gesloten economie zonder overheid geldt: Y = 2,5(Co + Io) Dit is een evenwichtsvergelijking.
Hoeveel miljard euro moeten de autonome bestedingen toenemen om het nationaal inkomen te laten stijgen met € 40 miljard?

De overheid voert de prestatiebonus in voor haar personeel, terwijl de inkomsten tegengevallen vanwege de conjunctuur.

1. Deze maatregel heeft een procyclisch effect
2. Deze maatregel heeft een anticyclisch effect
3. Deze maatregel heeft geen effect op de conjunctuur

De volgende schematische weergave
"Lonen ↑↑ → Prijzen ↑↑ → Internationale concurrentiepositie ↓↓ → Export ↓↓ → Productie ↓↓ → Werkgelegenheid ↓↓" is een redenering van een klassieke econoom.

1. juist
2. onjuist

Er is 2% inflatie maar je krijgt 5% loonsverhoging, dit noem je:

1. initiele loonsverhoging
2. prijscompensatie
3. productiviteitsstijging
4. reele loonsverhoging

De theorie van Klassieken verklaart het ontstaan van ...I... werkloosheid, waarbij de hoogte van de lonen een rol speelt.
In deze theorie wordt vooral gekeken naar het ...II .... van het loon.

1. I = conjuncturele, II = kostenaspect
2. I = conjuncturele, II = koopkrachtaspect
3. I = structurele, II = kostenaspect
4. I = structurele, II = koopkrachtaspect

Een lage rente zorgt voor minder effectieve vraag

1. juist
2. onjuist

De winkels zijn in december elke avond open. Wordt hierdoor de arbeidsproductiviteit groter?

1. ja
2. nee

Welke kenmerken horen niet bij een hoogconjunctuur?

1. Er is veel werkgelegenheid
2. Winkels en fabrieken draaien op hoge toeren
3. De overheid krijgt minder belastinggeld binnen
4. De overheid kan meer geld uitgeven

Hoe wordt een investering genoemd waarbij een onderneming kiest voor een kapitaalintensievere techniek en waarbij de arbeidsproductiviteit stijgt.

1. Diepte investering
2. Breedte investering

Wat is een economische groei:

1. Stijging van het BBP
2. stijging productie

BBP stijgt 10%. Werkgelegenheid 5%. Wat gebeurt er met arbeidsproductiviteit?

1. Stijgt 2,0%
2. Stijgt 4,8%
3. Stijgt 5,0%
4. Stijgt 15,8%

Stel dat de inflatie in een land 2,2% is. En na CAO-onderhandelingen stijgen de lonen met 3%. Is er dan sprake van initiele loonstijging?

1. Ja
2. Nee

Hoe noemen we de toenemende werkloosheid door de Coronacrisis?

1. structurele werkloosheid
2. conjuncturele werkloosheid
3. seizoenswerkloosheid
4. frictiewerkloosheid

Door de zelfscankassa's zijn er steeds minder caissières nodig

1. seizoenswerkloosheid
2. structurele werkloosheid
3. frictiewerkloosheid
4. conjuncturele werkloosheid

Het nationale inkomen is gelijk aan het nationale product van een land, omdat het de verdeling is van dat nationale product.

1. juist
2. onjuist

Gegeven is een vergelijking die de particuliere consumptie weergeeft:
C = c × (Y – B) + Co.
De endogene variabelen in deze vergelijking zijn …

1. C en c
2. C,c en Co
3. C,Y en B
4. c en Co

Bij het evenwichtsinkomen bedraagt
het overheidssaldo

1. een overheidstekort van 7,5 miljard
2. een overheidsoverschot van 7,5 miljard
3. een overheidstekort van 47,5 miljard
4. een overheidsoverschot van 47,5 miljard

Van een land zijn de volgende gegevens bekend:
• Arbeidsaanbod (La) = 11,8 miljoen personen.
• Potentiële inkomen (Y*) = € 690 miljard.
• Evenwichtsinkomen (Y) = € 660 miljard
• Arbeidsproductiviteit (apt) = € 60.000.
De conjuncturele werkloosheid bedraagt …(I)… en de natuurlijke werkloosheid bedraagt …(II)… .

1. (I) = 500.000 personen; (II) = 800.000 personen.
2. (I) = 800.000 personen; (II) = 500.000 personen.
3. (I) = 500.000 personen; (II) = 300.000 personen.
4. (I) = 300.000 personen; (II) = 500.000 personen.

Van een land zijn de volgende gegevens bekend:
• Arbeidsaanbod (La) = 12 miljoen personen.
• Potentiële inkomen (Y*) = € 456 miljard.
• Evenwichtsinkomen (Y) = € 440 miljard
• Arbeidsproductiviteit (apt) = € 40.000.
Om de conjuncturele werkloosheid helemaal op te lossen moet het evenwichtsinkomen stijgen met …

1. 12 miljard
2. 16 miljard
3. 20 miljard
4. 24 miljard

De arbeidsproductiviteit in deze economie bedraagt …(I)… en de conjuncturele werkloosheid bedraagt …(II)… personen.

1. (I) = € 50.000; (II) = 500.000
2. (I) = € 50.000; (II) = 250.000
3. (I) = € 100.000; (II) = 250.000
4. (I) = € 100.000; (II) = 600.000

De oplossingsvergelijking luidt: Y = 10/7 × (Co + Io + Oo) – 6/7 × Bo.

De output gap bedraagt …(I)…, hetgeen wijst op …(II)… .

1. (I) = € 20 miljard; (II) = hoogconjunctuur.
2. (I) = -€ 20 miljard; (II) = laagconjunctuur.
3. (I) = € 10 miljard; (II) = hoogconjunctuur.
4. (I) = € 10 miljard; (II) = laagconjunctuur.

De multiplier van de autonome bestedingen is in het model van een open economie meestal kleiner dan de multiplier in het model van een gesloten economie.
Dit wordt veroorzaakt door...

1. het spaarlek
2. het belatinglek
3. het importlek
4. het exportlek

Bereken het saldo op de
lopende rekening.

1. -15 miljard
2. 15 miljard
3. -20 miljard
4. 20 miljard

Met welk bedrag verbetert het overheidssaldo
als de autonome overheidsbestedingen verlaagd
worden met € 28 miljard?

1. 16 miljard
2. 20 miljard
3. 28 miljard
4. 40 miljard

Indien het heffingspercentage in de eerste schijf wordt verhoogd, als gevolg van een stijging van de premies, heeft dit:

1. een nivellerende werking.
2. geen nivellerende werking.

Twee beweringen over verschillende heffingssystemen.
I. De progressie in de inkomensheffing maakt de secundaire inkomensverdeling gelijker dan de primaire.
II. Door heffingskortingen wordt het proportionele belastingsysteem (40% over iedere verdiende euro) degressief.
Welke bewering is goed of fout?

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

Welke bewering is goed of fout?
I. Indien een overheid een progressief belastingstelsel hanteert, dan heeft dit een denivellerende werking op de inkomensverdeling omdat de inkomensverschillen zo verkleind worden.
II. Indien in plaats van een vaste aftrekpost een heffingskorting gehanteerd wordt die voor iedereen gelijk is, dan heeft dit een denivellerend effect op de inkomensverdeling

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

Wat is het verschil tussen nominaal en reëel BBP?

Wat zijn de beloningen voor de primaire productiefactoren?

Wat is geen voorbeeld van procesinnovatie?

1. De automatisering van fabrieken
2. Het ontwerp van de eerste functionele magnetron
3. Het zelfscannen in de supermarkt
4. Het telefonisch vergaderen in bedrijven

Wat is geen investering in de structuur van de economie?

1. Onderwijs
2. Daling van algemeen prijspeil
3. Productinnovatie
4. Verbeteren van de gezondheidszorg

Stelling: De Lorenzcurve geeft een beeld van de hoogte van de inkomens

1. Juist
2. Onjuist

Stelling: Een Lorenzcurve begint altijd bij de laagste inkomensgroep

1. Juist
2. Onjuist

Om van het primaire inkomen het secundaire inkomen te maken moet je

1. De loonheffing er afdoen
2. De loonheffing er af en inkomensoverdrachten er bij doen