6.1 Europa in delen Kader

Begrippen uit deze Paragraaf
  • (Onafhankelijk) land
  • Ligging (op welke plek ligt iets)
  • Reliëf (hoogteverschillen)
  • Klimaat(gemiddelde weer over 30 jr)
  • Laagland (o-200 meter)
  • Heuvelland (200-500 meter)
  • Middelgebergte (500-1500 meter)
  • Hooggebergte (>1500 meter)
  • Bevolkingsdichtheid (gemiddeld aantal inwoners per vierkante km)

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Begrippen uit deze Paragraaf
  • (Onafhankelijk) land
  • Ligging (op welke plek ligt iets)
  • Reliëf (hoogteverschillen)
  • Klimaat(gemiddelde weer over 30 jr)
  • Laagland (o-200 meter)
  • Heuvelland (200-500 meter)
  • Middelgebergte (500-1500 meter)
  • Hooggebergte (>1500 meter)
  • Bevolkingsdichtheid (gemiddeld aantal inwoners per vierkante km)

Slide 1 - Tekstslide

Europa

Slide 2 - Woordweb

Wat wordt er bedoeld met ligging?

Slide 3 - Open vraag

Finland ligt in ……?
A
Noord-Europa
B
Oost-Europa
C
Zuid-Europa
D
West-Europa

Slide 4 - Quizvraag

Europa
Rest van de wereld
Nederland
Duitsland
VS
Rusland
Marokko
Engeland
China
Australië
Oekraine
IJsland

Slide 5 - Sleepvraag

Wat wordt er bedoeld met gebiedskenmerken?

Slide 6 - Open vraag

Een gebied ligt niet hoger dan 1300 meter boven NAP. Welke hoogtezone hoort hier bij?
A
Laagland
B
Heuvelland
C
Middelgebergte
D
Hooggebergte

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een bevolkingskenmerk?

Slide 8 - Open vraag

Taal is een voorbeeld van een ….?
A
bevolkingsdichtheid.
B
bevolkingskenmerk.
C
gebiedskenmerk.
D
ligging.

Slide 9 - Quizvraag

Welke van de onderstaande omschrijvingen is géén bevolkingskenmerk?
A
85% van de mensen is protestant.
B
Men spreekt er Grieks.
C
Het gemiddelde inkomen is €20.600
D
De hoogste berg is 1258 meter hoog.

Slide 10 - Quizvraag

Cursus 6.1 vraag 1
1a: In Spanje zijn er heuvels, bergen. In Nederland is het vlak.
1b: Voordeel: Klimaat, landschap.
      Nadeel: Klimaat, taal, ver weg van familie.

Slide 11 - Tekstslide

Antwoord vraag 2
2a: rood = West-Europa        blauw = Zuid-Europa
      geel = Noord-Europa       paars = Midden-Europa
      groen = Oost-Europa
2b: 51
2c: oude staten - jonge staten
2d: West-Europa, oude staat

Slide 12 - Tekstslide

Antwoord vraag 3
3a: gebiedskenmerk
      bevolkingskenmerk
      ligging
3b: Taal, godsdienst, welvaart, bevolkingsdichtheid
3c: er wonen gemiddeld 200 mensen per km2 (vierkante               kilometer)

Slide 13 - Tekstslide

Antwoord vraag 4
4a: Zuid-Europa. Frankrijk en Portugal
4b: Middellandse Zee. Atlantische Oceaan. Atlantische                 Oceaan.

Slide 14 - Tekstslide

Antwoord vraag 5
5a: Zeeklimaat, Middellandse Zeeklimaat, landklimaat.
5b: Middellandse Zeeklimaat
      Zeeklimaat
      Landklimaat

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk 
maken opdracht 7, 8 en 9

Slide 16 - Tekstslide

De Europese Unie

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Noord-Europa
West-Europa
Midden-Europa
Oost-Europa
Zuid-Europa
Noord-Europa
Nederland
Italië
Zweden
Frankrijk
Italië
Portugal
Oekraine
Polen

Slide 19 - Sleepvraag

Welke afspraak hebben de landen in de Europese Unie gemaakt?

Slide 20 - Open vraag

Wat gebeurde er vroeger aan de grens?

Slide 21 - Open vraag

Waarom moet je altijd je paspoort bij je hebben in de Europese Unie?
A
Je mag anders de grens niet over
B
Anders mag je geen drank meenemen
C
Je moet kunnen bewijzen wie je bent
D
Je moet kunnen anticiperen

Slide 22 - Quizvraag

Antwoord vraag 7
7a: Het is een gemiddelde voor het hele land.
7b: zie volgende slide
7c: Romaanse talen.
     Germaanse talen.

Slide 23 - Tekstslide

Antwoord 7b
Bevolkingskenmerk                     Spanje                                     Nederland 
bevolkingsdichtheid                      grote delen dunbevolkt,           grote delen dichtbevolkt, 
(kaart bevolking)                           in de kustvlakten grotere          het noorden iets minder 
                                                     bevolkingsdichtheid 
Taal (kaart Talen)                          Spaans, Catalaans,                 Nederlands, Fries 
                                                      Baskisch 
Godsdiens (kaart                          rooms-katholiek                      protestants, rooms-katholiek, 
godsdiensten)                                                                               moslim minderheid 
Welvaart (kaart Bruto                   delen met een laag BBP,         €25.000 of meer 
Binnenlands Product)                  andere delen wat hoger

Slide 24 - Tekstslide

Antwoord vraag 8
Kenmerk                        Waar let je op?              Nog een kenmerk
In de bergen kom je        Bevolkingskenmerk        bijv. godsdienst
weinig mensen tegen.

Ligt in binnenland ver     Ligging                            bijv. ligt aan een rivier
van de zee.

Er zijn veel bergen         Gebiedskenmerk            bijv. er zijn meren

Slide 25 - Tekstslide

Antwoord vraag 9
9a: zeeniveau
9b: 
0-200 meter: laagland
200-500 meter: heuvelland
500-1500 meter: middelgebergte
hoger dan 1500 meter: hooggebergte
9c: zie afbeelding hiernaast

Slide 26 - Tekstslide

Huiswerk
Kader: maken opdracht 12,13,14,17
Basis: maken opdracht: 10,12,13

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Op welke plaats iets ligt, aangegeven met bijvoorbeeld: noord, oost, zuid, west of aan zee"
Kenmerken van de natuur in een gebied. 
Hoogte verschillen in een landschap
Kenmerken van de inwoners van een gebied. 
Gemiddelde aantal inwoners per vierkante kilometer. 
Land van 0 tot 200 meter boven zeeniveau. 
Land van 200 tot 500 meter boven zeeniveau.
Land van 500 tot 1500 meter boven zeeniveau. 
Land dat hoger ligt dan 1500 meter boven zeeniveau. 
ligging
gebiedskenmerken
reliëf
bevolkingskenmerken
Bevolkingsdichtheid
Laagland
Heuvelland
Middelgebergte 
Hooggebergte

Slide 29 - Sleepvraag

Taal is een voorbeeld van een ….?
A
bevolkingsdichtheid.
B
bevolkingskenmerk.
C
gebiedskenmerk.
D
ligging.

Slide 30 - Quizvraag

Is het bovenaan een berg warmer of kouder dan in het dal?
A
Warmer: je bent dichter bij de zon
B
Kouder: er is minder warmte
C
Is hetzelfde

Slide 31 - Quizvraag

In de Alpen wonen ..... mensen
A
Veel
B
Weinig

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Video

Slide 34 - Video

Bevolking
Niet alleen de natuur van een land heeft kenmerken, maar ook de mensen die in het land. Kenmerken als taal, godsdienst en cultuur zijn bevolkingskenmerken.
Zo is een bevolkingskenmerk van Nederland dat we Nederlands spreken! Maar Nederland is ook iets anders, namelijk:

Slide 35 - Tekstslide

Dichtbevolkt!
Nederland is maar klein, maar heeft toch 17 miljoen inwoners (17 miljoen mensen...)
Dit betekent dat Nederland een hoge bevolkingsdichtheid heeft: er wonen veel mensen op een klein gebied.
Ter vergelijking:
Canada is qua omvang 242x (!) groter dan Nederland,
maar heeft maar 2x zo veel inwoners als Nederland.
Daar wonen mensen dus veel minder dicht op elkaar
dan in Nederland.
(7 personen per km2 in Canada
vs 840 personen per km2 in Nederland)

Slide 36 - Tekstslide

Hoogte
Nederland is niet alleen klein en dichtbevolkt, maar het ligt ook nog eens heel laag.
Een groot deel van Nederland ligt onder zeeniveau: zonder dijken zou de helft van Nederland onder water liggen! Het laagste punt van Nederland ligt 6,76 meter onder zeeniveau.

Zo zou Nederland eruit zien zonder dijken

Slide 37 - Tekstslide

Hoe meet je de bevolkingsdichtheid?
A
Het aantal mensen
B
De grootte van het land
C
Het aantal mensen gedeeld door de grootte van het land
D
Het aantal mensen gedeeld door het aantal woonplaatsen

Slide 38 - Quizvraag

West-Europa
Noord-Europa
Oost-Europa
Zuid-Europa

Slide 39 - Sleepvraag

In de Alpen zijn er ..... temperatuurverschillen
A
Veel
B
Weinig

Slide 40 - Quizvraag

Antwoord Introductie vraag 1
1a: Ja, ze hebben flink wat spullen mee en vader zegt dat ze in Duitsland       overnachten.
1b: Hij heeft blaren en hij spreekt geen Frans en Duits.
1c: Limburg.
1d: Heuvels, bossen, lösslandschap.
1e: Zuid-Nederland
      Noord-België
      West-Duitsland        

Slide 41 - Tekstslide

Antwoord Introductie vraag 2
2a: Berlijn, hoofdstad van Duitsland
2b: Berlijnse Muur
2c: Eigen antwoord. Ikzelf ben er geweest, toen de Muur er         nog was.
2d: Denemarken, Polen, Tsjechië, Oostenrijk, Zwitserland,           Frankrijk, Luxemburg, België en Nederland.

Slide 42 - Tekstslide

Antwoord Introductie vraag 3
3a: Eigen antwoord.
3b: Eigen antwoord.
3c: Hoefde niet. Antwoorden zijn: noord-zuid = ongeveer               4000 kilometer, west-oost = ongeveer 4200 kilometer.
3d: In Europa worden ongeveer 40(!) verschillende talen               gesproken.

Slide 43 - Tekstslide