Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van de les:

- kun je persoonsvormen in de tt en vt juist spellen
- kun je het voltooid deelwoord juist spellen

Slide 2 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd enkelvoud
Als de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd staat, zijn er 3 mogelijkheden:

1. STAM                                                            bijv.  fiets
2. STAM + T                                                    bijv.  fietst
3. Hele werkwoord (bij meervoud)       bijv.  fietsen

Slide 3 - Tekstslide

Niet zeker? Vul het werkwoord lopen in op de plaats van de persoonsvorm

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 5 - Tekstslide

Lopen invullen
Hij (rijden) naar de manége.
Hij loopt naar de manége --> Hij rijdt naar de manege

(Worden) jij morgen kampioen?
Loop jij morgen kampioen ? --> Word jij morgen kampioen?

Denk eraan: vt en voltooid deelwoord--> nooit een 't' erachter!

Slide 6 - Tekstslide

Vul de goede werkwoordsvorm in!
(Raden) je het goede nummer?
A
Raad
B
Raadt

Slide 7 - Quizvraag

Vul de goede werkwoordsvorm in!
De docent (worden) blij van deze klas!
A
word
B
wordt

Slide 8 - Quizvraag

Vul de goede werkwoordsvorm in!
Jij (houden) toch ook zo van spelling?
A
houd
B
houdt

Slide 9 - Quizvraag

Vul de goede werkwoordsvorm in!
Je (geloven) toch niet dat iedereen zo'n leuke docent heeft?
A
gelooft
B
geloof

Slide 10 - Quizvraag

Vul de goede werkwoordsvorm in!
Wij hebben altijd in jou (geloven)!
A
geloofd
B
gelooft

Slide 11 - Quizvraag

Vul de goede werkwoordsvorm in!
Maandag (strijden) ons schoolteam om het kampioenschap.
A
strijd
B
strijdt

Slide 12 - Quizvraag

Antwoorden
1. Raad je het goede nummer? 
2. De docent wordt altijd blij van deze klas!
3. Jij houdt toch ook zo van spelling?
4. Je gelooft toch niet dat iedereen zo'n leuke docent heeft?
5. Wij hebben altijd in jou geloofd!
6. Maandag strijdt ons schoolteam om het kampioenschap. 

Slide 13 - Tekstslide

Werkwoorden in de vt
/
/

Slide 14 - Tekstslide

Vul de goede werkwoordsvorm in!
De politie (bonken) op de deur
A
bonkde
B
bonkte

Slide 15 - Quizvraag

Vul de goede werkwoordsvorm in!
We (durven) ... niet te kijken
A
durfden
B
durften

Slide 16 - Quizvraag

Vul de goede werkwoordsvorm in!
Ik (piekeren) over mijn cijfers.
A
piekerte
B
piekerde

Slide 17 - Quizvraag

Vul de goede werkwoordsvorm in!
Sandra (krassen) haar naam in het tafelblad.
A
krasde
B
kraste

Slide 18 - Quizvraag

Antwoorden
1. De politie bonkte op de deur.
2. We durfden niet te kijken. 
3. Ik piekerde over mijn cijfers.
4. Sandra kraste haar naam in het tafelblad. 

Slide 19 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
/
/

Slide 20 - Tekstslide

Vul de goede werkwoordsvorm in!
De jongens zijn gisteren (verhuizen).
A
verhuist
B
verhuisd

Slide 21 - Quizvraag

Vul de goede werkwoordsvorm in!
We hebben vanmorgen een potje (voetballen).
A
gevoetbald
B
gevoetbalt

Slide 22 - Quizvraag

Vul de goede werkwoordsvorm in!
Heb je dat hele stuk (fietsen)?
A
gefietsd
B
gefietst

Slide 23 - Quizvraag

Vul de goede werkwoordsvorm in!
Ik heb zijn verhaal nooit (geloven).
A
geloofd
B
gelooft

Slide 24 - Quizvraag

Vul de goede werkwoordsvorm in!
Heb je lekker (chillen)?
A
gechilt
B
gechild

Slide 25 - Quizvraag

Antwoorden
1. verhuisd
2. gevoetbald
3. gefietst
4. geloofd
5. gechild 

Slide 26 - Tekstslide

Zij (waxen) haar benen gisteravond.

Slide 27 - Open vraag

De buren hebben hun eigen truien (breien)

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Tekstslide