trappen van vergelijking

Lezen
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lezen

Slide 1 - Tekstslide

Tot nu:

  •     Hoofdletters en leestekens
  •     Werkwoordspelling het schema gebruiken
  •      Het gebruik van lastige werkwoorden
  •     Aan elkaar of los
  •     Zinnen met meerdere persoonsvormen
  •     Woordvolgorde in samengestelde zinnen
  •     Tussenletters
  •     Werkwoordspelling twijfelgevallen
  •     Verwijswoorden
  •     Herhaling spelling (Huiswerk)
  •     Herhaling werkwoordspelling
  •     Trappen van vergelijking en als/dan (vandaag)
Vandaag:
- Huiswerk nakijken;
- Uitleg trappen van vergelijking;
- Huiswerk maken;

Slide 2 - Tekstslide

Antwoorden huiswerk

Slide 3 - Tekstslide

Antwoorden huiswerk
Opdracht 4 volgende slide

Slide 4 - Tekstslide

Antwoorden huiswerk

Slide 5 - Tekstslide

Antwoorden huiswerk

Slide 6 - Tekstslide

WW-spelling
  1. Gister ... (vergroten) Lucas de foto, omdat Oger er grappig op stond.

  2. Oger liet de ... (vergroten) foto aan iedereen zien.

  3. Mijn buurman ... (onderhouden) zijn tuin omdat de zomer eraan komt.

  4. Hij ... (leveren) gister de opdracht in om zijn cijfer te verbeteren.

Slide 7 - Tekstslide

Antwoorden + uitleg
1. Vergrootte (persoonsvorm verleden tijd: ik-vorm + te)

2. Vergrote (bijvoeglijk naamwoord: zo kort mogelijk)

3. Onderhoudt (persoonsvorm tegenwoordige tijd: ik-vorm+t)

4. Leverde (persoonsvorm verleden tijd: ik-vorm + de)

Slide 8 - Tekstslide

Trappen van vergelijking

Slide 9 - Tekstslide

Een paar foute voorbeelden
De frikandelbroodjes van de Appie zijn lekkerder als die van de Jumbo.

Hij is beter in voetbal als mij.






Slide 10 - Tekstslide

DOEL

- je weet wanneer je als/dan moet gebruiken bij de trappen van vergelijking
trappen van vergelijking en 
als en dan

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

In een schema
vorm van het woord
vorm van het woord
Stellende trap
Schrijf het woord zo kort mogelijk:
– Tom is boos.
– Noor is dapper.
– Het zwembad is diep.
als
– Tom is even boos als Els.
– Noor is net zo dapper als Amir.
– Het zwembad is even diep als het meer.
Vergrotende trap
Zet achter het woord -er of -der:
– Tom is bozer .
– Noor is dapperder .
– Het zwembad is dieper .
dan
– Tom is bozer dan Els.
– Noor is dapperder dan Amir.
– Het zwembad is dieper dan het meer.
Overtreffende trap
dan
– Tom is bozer dan Els.
– Noor is dapperder dan Amir.
– Het zwembad is dieper dan het meer.

Slide 13 - Tekstslide

mij/ik
Julian is sneller als mij.

Trucje: zin langer maken
– Julian is sneller dan ik (ben).

Slide 14 - Tekstslide

Vandaag ben ik even slim als/ dan hem/ hij.
A
als en hem
B
als en hij
C
dan en hem
D
dan en hij

Slide 15 - Quizvraag

geef de trappen van vergelijking:
graag
A
graager, graagst
B
grager, graagst
C
liever, liefst
D
liever, graagst

Slide 16 - Quizvraag

Mijn broer is ......
A
groter als ik
B
kleiner dan ik
C
groter als mij
D
kleiner dan mij

Slide 17 - Quizvraag

Hij keek bedroefder ..... vele winnaars zouden doen.
A
dan
B
als

Slide 18 - Quizvraag

Ian was minstens net zo
druk ..... Sierd.
A
dan
B
als

Slide 19 - Quizvraag

Ik heb wel lekker meer
gewonnen ..... !
A
dan jullie
B
als jullie
C
als hun
D
dan hun

Slide 20 - Quizvraag

Je bent slimmer als/dan je denkt.

Slide 21 - Open vraag

Aan de slag
Opdracht 1-6

Slide 22 - Tekstslide