B&F, taal, Noodweer complete les 2
1 / 16
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Op de vorige slide zag je een plaatje. Welk woord van dit thema past bij het plaatje?
Slide 6 - Open vraag
Een stortbui zegt iets over de ...
A
de neerslag
B
de windkracht
C
de zon
Slide 7 - Quizvraag
Het woord 'onstuimig' zegt iets over ...
A
de regen
B
de wind
C
de temperatuur
Slide 8 - Quizvraag
Het woord 'verschroeien' heeft te maken met ...
A
kou
B
neerslag
C
hitte
Slide 9 - Quizvraag
Waar komt het door?
Dat de sneeuw smelt
IJskoude vingers
Een file
Dat je jas doorweekt is
Een ongeluk
Een stortbui
Een hogere temperatuur
Sneeuwballen gooien
Slide 10 - Sleepvraag
Welke zin klopt?
A
Dicht bij het vuur voelde ik een enorme hittegolf
B
In juli was er een hittegolf die tien dagen duurde.
Slide 11 - Quizvraag
Welke zin klopt?
A
We laten de auto thuis, we gaan met het openbaar vervoer
B
Wil je meerijden met het openbaar vervoer? Spring maar achterop!
Slide 12 - Quizvraag
Welke zin klopt?
A
Als het miezert, staan er binnen een paar minuten grote plassen op straat
B
Als het miezert word je niet heel snel erg nat.
Slide 13 - Quizvraag
Welk woord hoort bij deze zin?
Een heel zware storm.
Een heel zware storm.
Slide 14 - Open vraag
Welk woord hoort bij deze zin?
Aanrichten, de reden waarom dingen gebeuren
Aanrichten, de reden waarom dingen gebeuren
A
wisselvallig
B
onstuimig
C
miezeren
D
veroorzaken
