Begrijpend lezen les 3: tekst inleiden en afsluiten

 Begrijpend lezen 
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

 Begrijpend lezen 

Slide 1 - Tekstslide

Deze les

  • lezen
  • korte terugblik op tekstsoorten en tekstdoelen
  • indien er tijd over is en er goed en in stilte is gewerkt: Film Wonder




Slide 2 - Tekstslide

Deze les ga je...
...de tekstdoelen en tekstsoorten herhalen.
...leren uit welke 3 onderdelen een tekst is opgebouwd.
...leren op welke 4 manieren een schrijver een tekst kan inleiden.
...leren op welke 3 manieren een schrijver een tekst kan afsluiten.

Slide 3 - Tekstslide

Lezen
10 minuten
timer
15:00

Slide 4 - Tekstslide

De de vorige les...
.. heb je de volgende begrippen herhaald.
tekstdoelen, tekstsoorten, verschillende tekstvormen, leesstrategieën, alinea, tussenkopje, deelonderwerp.

Slide 5 - Tekstslide

Aan het einde van deze les...

... weet je uit welke 3 delen een tekst bestaat.
... weet je op welke manieren een tekst kan worden ingeleid.
... weet je op welke manieren een tekst kan worden afgesloten.

Slide 6 - Tekstslide

1. Welk tekstdoel hoort bij de tekstsoort uiteenzettende tekst?
A
amuseren
B
informeren
C
overhalen
D
overtuigen

Slide 7 - Quizvraag

2. Welk tekstdoel hoort bij de tekstsoort informerende tekst?
A
opiniëren
B
informeren
C
overhalen
D
overtuigen

Slide 8 - Quizvraag

3. Bij welk tekstdoel hoort de tekstvorm recept?
A
informeren
B
amuseren
C
overhalen
D
overtuigen

Slide 9 - Quizvraag

4. Bij welk tekstdoel hoort de tekstvorm sollicitatiebrief?
A
overtuigen
B
informeren
C
opiniëren
D
overhalen

Slide 10 - Quizvraag

6. Bij welke tekstdoelen hoort de tekstvorm weblog?
A
informeren
B
overhalen
C
overtuigen
D
opiniëren

Slide 11 - Quizvraag

7. Wat is het verschil tussen de tekstdoelen overtuigen en overhalen?
A
Er is geen verschil.
B
Overtuigen: ervoor proberen te zorgen dat iemand hetzelfde denkt als jij. Overhalen: iemand activeren, iemand tot iets aanzetten (actief maken)
C
Overhalen: ervoor proberen te zorgen dat iemand hetzelfde denkt als jij. Overtuigen: iemand activeren, iemand tot iets aanzetten (actief maken)

Slide 12 - Quizvraag

8. Een tekst heeft vaak meerdere doelen, maar 1 hoofddoel (belangrijkste doel).
A
dit klopt
B
dit klopt niet

Slide 13 - Quizvraag

9. Wat is een tussenkopje?
A
De titel van de tekst.
B
De titel van de inleiding.
C
De titel van een alinea.
D
De titel van het slot.

Slide 14 - Quizvraag

1. Wat is het verschil tussen een onderwerp en een deelonderwerp?
A
Er is geen verschil.
B
Een onderwerp gaat over de hele tekst. Een deelonderwerp is het onderwerp van een alinea (een deel van de tekst).
C
Een deelonderwerp gaat over de hele tekst. Een onderwerp is het onderwerp van een alinea (een deel van de tekst).

Slide 15 - Quizvraag

3 delen van een tekst
Een tekst bestaat uit 3 delen:

  • Inleiding
  • Middenstuk/kern
  • Slot

Slide 16 - Tekstslide

Teksten inleiden
Een schrijver kan zijn tekst op verschillende manieren inleiden. Soms kiest hij voor een combinatie. 

  • Het onderwerp aankondigen (= vertellen waar de tekst over gaat)
  • Een kort grappig of bijzonder verhaaltje (= anekdote) vertellen 
  • Een of meer vragen stellen.
  • De aanleiding voor het schrijven noemen (= vertellen waarom je schrijft)


Slide 17 - Tekstslide

Teksten afsluiten
Een schrijver kan zijn tekst op verschillende manieren afsluiten. Soms kiest hij voor een combinatie.

  • Conclusie
  • Samenvatting
  • Advies

Slide 18 - Tekstslide

Alles in 1 overzicht.

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag!

Pak je boek Op Niveau erbij.
Lees tekst 7 op blz. 149.

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak vraag 1 t/m 10 op de volgende slides.

De vragen horen bij: 
tekst 7, 8 en 9 op blz. 149 t/m 150 van je opdrachtenboek.

Maak: de tot-slot-vraag op de laatste slide.

Slide 21 - Tekstslide

1. Tekst 7 is het middenstuk van een tekst over bedreigde dieren en planten. De schrijver heeft de tekst niet in alinea's verdeeld, maar toch kom je over twee deelonderwerpen iets te weten.

Over welke twee deelonderwerpen krijg je informatie?

Slide 22 - Open vraag

2. Bedenk bij elke alinea een tussenkopje dat bij de inhoud van de alinea past.

Slide 23 - Open vraag

3. Wat is het doel van tekst 7?

Slide 24 - Open vraag

4. Wat is de tekstsoort?

Slide 25 - Open vraag




Lees tekst 8 en 9 op blz. 150 van je boek.

Slide 26 - Tekstslide

5. Tekst 8 (blz. 150) zou de inleiding bij tekst 7 kunnen zijn. Op welke manieren wordt deze inleiding vormgegeven?
A
De aanleiding voor het schrijven wordt genoemd.
B
Het onderwerp wordt aangekondigd.
C
Er worden een of meerdere vragen gesteld.
D
Een anekdote vertellen.

Slide 27 - Quizvraag

6. Tekst 9 (blz. 150) zou ook de inleiding bij tekst 7 kunnen zijn. Op welke manieren wordt deze inleiding vormgegeven?
A
De aanleiding voor het schrijven wordt genoemd.
B
Het onderwerp wordt aangekondigd.
C
Er worden een of meerdere vragen gesteld.
D
Een anekdote vertellen.

Slide 28 - Quizvraag

7. Wat is het doel van het slot van een tekst?

Slide 29 - Open vraag

8. Welke manieren kan een schrijver gebruiken om dit doel te bereiken?

Slide 30 - Open vraag

Lees tekst 10 op blz 150 van je boek.

Slide 31 - Tekstslide

9. Vind je tekst 10 een passend slot bij tekst 7? Leg uit waarom wel of niet.

Slide 32 - Open vraag

10. Tot slot:
Wat vind je nog lastig?

Slide 33 - Open vraag

Wonder

Slide 34 - Tekstslide