welk woord weg

Welk woord weg?
Jij krijgt vier woorden te zien. Één past niet in het rijtje thuis. Welk woord moet weg? (En waarom?) 
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Welk woord weg?
Jij krijgt vier woorden te zien. Één past niet in het rijtje thuis. Welk woord moet weg? (En waarom?) 

Slide 1 - Tekstslide

Welk woord weg?
A
Drieslagstelsel
B
Ontginnen
C
Geldeconomie
D
Halsjuk

Slide 2 - Quizvraag

Welk woord weg?
A
Handelssteden
B
Meester
C
Gilde
D
Ambacht

Slide 3 - Quizvraag

Welk woord weg?
A
Stadsrechten
B
Schout
C
Burgerij
D
Schepenen

Slide 4 - Quizvraag

Welk woord weg?
A
Heilige
B
Zonde
C
Bisschop
D
Kathedraal

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord weg?
A
Agrarisch-stedelijke samenleving
B
Late Middeleeuwen
C
Hanze
D
Bedevaart

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord weg?
A
Kruistocht
B
Ketterij
C
Bedevaart
D
Paus

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord weg?
A
Piraten
B
Hanze
C
Brugge
D
Burgerij

Slide 8 - Quizvraag

Gebruik bron 1.
1 Gaat het in de bron om een economische, een politieke of een religieuze verandering? Leg je antwoord uit. (T2p)

Slide 9 - Open vraag

3 Wat is het verschil tussen het hofstelsel en het leenstelsel? (T2p)

Slide 10 - Open vraag

5 Vanwege welke beroemde gebeurtenis is het jaar 622 het begin geworden van de islamitische jaartelling? (K1p)
A
Mohammeds vlucht van Mekka naar Medina
B
Mohammeds triomfantelijke terugkeer in Mekka
C
Mohammeds geboorte
D
Mohammeds hemelvaart

Slide 11 - Quizvraag

6 Waarom was het nodig om in elke stad een geldwisselaar te hebben? 1p

Slide 12 - Open vraag

7 Hiernaast zie je het plaatje van het tijdvak steden en staten. Zie je hier een stadsrecht? Waarom wel of waarom niet? 2p

Slide 13 - Open vraag

Bronnenvraag stappenplan
1. Bekijk goed uit welke onderdelen de vraag bestaat. Wat ís de vraag? 
2. Over welk deel van de leerstof gaat deze vraag?
3. Kijk goed hoeveel voorbeelden gevraagd worden 
4. Lees het bijschrift bij de bron.
5. Lees / bekijk de bron.
6. Geef een antwoord op de vraag met behulp van jouw kennis en de bron (met bijschrift). 
7. Controleer of je antwoord gegeven hebt op de vraag.

Belangrijk is dus dat je zowel opschrijft wat je geleerd hebt (“Ik weet dat….”) en wat je gevonden hebt in de bron (“Ik lees…..” / ”Ik zie……..”). Vervolgens combineer je dat met elkaar (“Dus…..”)

Slide 14 - Tekstslide

Gebruik bron 2.
2p 3 Leg uit dat dit schilderij uit de renaissance komt door twee kenmerken van het schilderij te noemen waaraan je dit kunt zien. (2p)
Bron 2. De school van Athene

Slide 15 - Open vraag

22 Bekijk bron 2. Leg uit of deze landkaart kan zijn gemaakt door Columbus.

Slide 16 - Open vraag