2Hb - les 7

Nederlands 
Welkom 2Hb!

Pak alvast je leesboek.



1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 
Welkom 2Hb!

Pak alvast je leesboek.



Slide 1 - Tekstslide

Lezen
Lees 10 minuten in stilte. Geen boek mee? Kom dan even naar mijn bureau. 

Slide 2 - Tekstslide

Lesinhoud
  • Lezen 
  • Bespreken huiswerk
  • Aan de slag

Slide 3 - Tekstslide

Toets in aantocht!
Maandag 27 september

Gaat over:
Lezen H1 (blz 12 - 17)
Lezen H2 (blz 42 - 47)
De Brug Lezen (blz 236 - 237)

Slide 4 - Tekstslide

Tekstverbanden
Concluderend tekstverband
Redengevend tekstverband
Oorzakelijk tekstverband

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik ga iedere dag op de fiets naar school.
Het regent.
Ik ga met de trein.


Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik ga iedere dag op de fiets naar school. Omdat het regent, ga ik met de trein.

Slide 7 - Tekstslide

Bespreken huiswerk
Opdracht 4 van H2 Lezen

Eerst: controle met Het Rad. 

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 4
De antwoorden komen in beeld. Check ze en pas ze waar nodig aan. Vragen? Stel ze! 

Slide 9 - Tekstslide

Pak je laptop
Ga naar LessonUp.  Geen laptop? Kijk met iemand mee.

Slide 10 - Tekstslide

Welke tekstverbanden ken je nog?

Slide 11 - Open vraag

Welke tekstverbanden ken je?
  1. chronologisch verband
  2. opsommend verband
  3. tegenstellend verband
  4. toelichtend verband
  5. redengevend verband
  6. oorzakelijk verband
  7. concluderend verband 

Slide 12 - Tekstslide

Signaalwoord van
chronologisch
verband

Slide 13 - Woordweb

Signaalwoord van
opsommend
verband

Slide 14 - Woordweb

Signaalwoord van
tegenstellend
verband

Slide 15 - Woordweb

Signaalwoord van
toelichtend
verband

Slide 16 - Woordweb

Signaalwoord van
redengevend
verband

Slide 17 - Woordweb

Signaalwoord van
oorzakelijk
verband

Slide 18 - Woordweb

Signaalwoord van
concluderend
verband

Slide 19 - Woordweb

De opdracht

Je krijgt steeds een of meer zinnen te zien. 

Geef steeds aan welk verband er is tussen de zinnen.

Slide 20 - Tekstslide

Je kunt niet op vakantie, want je hebt je geld uitgegeven aan een skateboard.
A
redengevend verband
B
oorzakelijk verband
C
concluderend verband
D
opsommend verband

Slide 21 - Quizvraag

Als eerste moet je naar werk gaan zoeken. Daarna kun je gaan sparen.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
oorzakelijk verband

Slide 22 - Quizvraag

Je moet een vliegticket kopen en je hotel betalen. Bovendien heb je op reis zakgeld nodig.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
concluderend verband

Slide 23 - Quizvraag

Je moet laten zien dat je het verdient om over te gaan. Dat houdt in dat je bijvoorbeeld je huiswerk maakt.
A
redengevend verband
B
toelichtend verband
C
opsommend verband
D
oorzakelijk verband

Slide 24 - Quizvraag

Aan de slag
Maak opdracht 3 van De Brug (blz 240)

Slide 25 - Tekstslide