Kijk op je werkblad en maak opdracht 2.
Hoe laat is het als jij....1. s'avonds naar bed gaat? ____ when I go to bed.
2. s'ochtends opstaat uit bed? ___ when I wake up.
3. vertrekt naar school? ___ when I leave for school.
4. naar jouw hobby/sport gaat? ___ when I go to (hobby/sport).
5. plaats neemt voor het avond eten? ___ when I have dinner.