We gebruiken quantifiers (hoeveelheidswoorden) om aan te geven hoeveel er ergens van is. We maken hierbij onderscheid tussen telbare en ontelbare zelfstandige naamwoorden.
Voorbeelden van telbare en ontelbare zelfstandige naamwoorden:
Telbaar: coins, houses, slices of bread, glasses of water (meestal in het meervoud)
Ontelbaar: money, milk, rice, advice, luggage, furniture, information (meestal in het enkelvoud)