In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Kruisingsschema
Extra oefenen
Slide 1 - Tekstslide
Extra oefenen kruisingen
Extra oefenen met kruisingen
Eerst wordt even kort homozygoot en heterozygoot herhaald
Daarna wordt stap voor stap 1 opgave gemaakt,
met behulp van het stappenplan
Daarna kan je zelf nog verder oefenen.
Succes!!
Slide 2 - Tekstslide
Wat zijn erfelijke eigenschappen?
Eigenschappen zijn kenmerken.
Deze eigenschappen krijg je van ouders -> Erfelijke eigenschappen.
Ze liggen op de chromosomen in je cellen.
Slide 3 - Tekstslide
In bijna alle cellen van je lichaam zitten chromosomen. Deze komen in paren voor, want je kijgt er 1 van je vader en 1 van je moeder.
Slide 4 - Tekstslide
Man XY vrouw XX
Opgerold DNA
Komen voor in chromosomenparen (twee dezelfde chromosomen)
Mensen hebben 23 chromosomenparen (46 chromosomen)
Slide 5 - Tekstslide
Genen in chromosomen
De chromosomen bestaan uit genen.
De genenparen kunnen uit 2 dezelfde genen bestaan (homozygoot) of uit 2 verschillende genen (heterozygoot).
Deze genen kunnen dominant, recessief of intermediair zijn.
Genen
Slide 6 - Tekstslide
Homozygoot
Hetzelfde
De 2 genen voor één erfelijke eigenschap zijn hetzelfde. Je hebt er altijd 2, want je krijgt er 1 van je vader en 1 van je moeder.
AA
aa
2 chromosomen met elk een erfelijke eigenschap
2 chromosomen met elk een erfelijke eigenschap
Slide 7 - Tekstslide
Heterozygoot
Verschillend
De 2 genen voor één erfelijke eigenschap zijn verschillend. Je hebt er altijd 2, want je krijgt er 1 van je vader en 1 van je moeder.
Aa
2 chromosomen met elk een erfelijke eigenschap
Slide 8 - Tekstslide
Even herhalen
AA
Aa
aa
Homozygoot recessief
Homozygoot dominant
Heterozygoot
Slide 9 - Sleepvraag
Even herhalen
Homozygoot recessief
Heterozygoot
Homozygoot dominant
Aa
AA
Bb
Rr
gg
Dd
Hh
ee
QQ
Slide 10 - Sleepvraag
Meiose
Bij meiose worden geslachtscellen gemaakt --> dit zijn de zaadcellen of de eicellen.
De dochtercellen bevatten de helft van de chromosomen van de moedercel. Dus ook maar 1 gen voor een bepaalde erfelijke eigenschap.
Nr. 1 --> moedercel
Nr. 6 --> dochtercellen
Slide 11 - Tekstslide
Voorbeeld
Een geslachtscel (zaadcel of eicel) bevat de helft van het aantal chromosomen. Op de chromosomen liggen genen die coderen voor een bepaalde erfelijke eigenschap.
Dus, stel de moeder is heterozygoot voor haarkleur --> Ze heeft het het gen voor donker haar (A) en blond haar (a). In haar eicel zit dan het gen voor donker haar (A) OF het gen voor blond haar (a).
A a
2 chromosomen met elk een erfelijke eigenschap
Eicel met 1 chromosoom, dus ook 1 gen voor de erfelijke eigenschap
Eicel met 1 chromosoom, dus ook 1 gen voor de erfelijke eigenschap
OF
A
a
Meiose
Slide 12 - Tekstslide
Bevruchting
Een lichaamscel van een mens bevat 46
chromosomen. Een eicel of zaadcel bevat de
helft --> dus 23 chromosomen.
Als een eicel en zaadcel samensmelten
(= bevruchting) dan krijgt het kind 46
chromosomen.
Slide 13 - Tekstslide
Bevruchting
Als een eicel en zaadcel samensmelten
(= bevruchting) dan krijgt het kind 46
chromosomen. Het kind heeft er dus 23 van
de moeder gekregen en 23 van de vader.
Deze chromosomen vormen paren en elk
paar bevat genen voor een erfelijke
eigenschap.
Het 23ste paar zijn de geslachtschromosomen en
bepalen of je een jongen (XY) of een meisje (XX) bent.
Slide 14 - Tekstslide
Bevruchting
Het kind heeft dus 23 chromosomen van
de moeder gekregen en 23 van de vader.
Deze chromosomen vormen paren en elk
paar bevat genen voor een erfelijke
eigenschap.
Het 23ste paar zijn de geslachtschromosomen en
bepalen of je een jongen (XY) of een meisje (XX) bent.
Voorbeeld:
Chromosoom met erfelijke eigenschappen gekregen van de vader
Chromosoom met erfelijke eigenschappen gekregen van de moeder
A A
Slide 15 - Tekstslide
Nakomelingen
De chromosomen paren en of een gen/eigenschap
dominant of recessief is bepalen of je de eigenschap krijgt,
of niet krijgt.
In dit voorbeeld krijgt het kind donker haar, want moeder heeft het gen voor donker haar (A) doorgegeven en vader ook.
Voorbeeld:
Chromosoom met erfelijke eigenschappen gekregen van de vader
Chromosoom met erfelijke eigenschappen gekregen van de moeder
A A
Slide 16 - Tekstslide
Nakomelingen voorbeeld
Stel de moeder geeft het gen voor donker haar (A) door en
het kind krijgt van vader het gen voor blond haar (a).
Dan is het kind heterozygoot (Aa) krijgt het kind blond haar,
want dominant wint.
Voorbeeld kind:
Chromosoom met erfelijke eigenschappen gekregen van de vader
Chromosoom met erfelijke eigenschappen gekregen van de moeder
A a
Slide 17 - Tekstslide
Nakomelingen voorbeeld
Stel de moeder geeft het gen voor blond haar (a) door en
het kind krijgt van vader ook het gen voor blond haar (a).
Dan is het kind homozygoot recessief en krijgt het kind
blond haar, want dat is de enige mogelijkheid omdat er geen dominant donker haar (A) gen is.
Voorbeeld kind:
Chromosoom met erfelijke eigenschappen gekregen van de vader
Chromosoom met erfelijke eigenschappen gekregen van de moeder
a a
Omdat er op de 46 chromosomen verschillende eigenschappen liggen, wordt er heel veel variatie aan eigenschappen doorgegeven aan de kinderen.
Slide 18 - Tekstslide
Verschillende eigenschappen
Paar nummer 23 zijn de geslachtschromosomen. Je kan de X of de X van je moeder krijgen en de X of de Y van je vader --> XX = meisje, XY = jongen
Omdat er op de 46 chromosomen verschillende eigenschappen liggen, wordt er heel veel variatie aan eigenschappen doorgegeven aan de kinderen.
Slide 19 - Tekstslide
Kruisingen
Door het maken van een kruisingsschema kan je het genotype (Aa, AA of aa)
en
het fenotype (haarkleur)
van de nakomelingen (kinderen) voorspellen.
Blauw = eigenschap in een zaadcel
Roze = eigenschap in een eicel
Er staat maar 1 eigenschap (letter, b.v. A of B) in het roze of blauwe hokje omdat er maar 1 chromosoom met 1 gen voor een bepaalde eigenschap (in dit voorbeeld oogkleur) wordt doorgegeven in de zaadcel of eicel.
Slide 20 - Tekstslide
Kruisingen
De witte hokjes in dit kruisingsschema zijn de kinderen.
De 4 witte hokjes geven de kans op een kind met bruine (B) ogen aan.
Elk hokje = 25% kans
In dit voorbeeld is de kans op een kind met bruine ogen 75%.
Omdat dominant wint (B) krijgen de nakomelingen (kinderen) met BB, Bb en Bb bruine ogen.
bb krijgt geen bruine ogen.
Slide 21 - Tekstslide
Dus..
Je vult de letters van de nakomelingen in, naast en onder het vakje. Je krijgt dan 2 letters in 1 vakje.
Slide 22 - Tekstslide
Kruisingen
In een kruisingsschema noemen we de:
Ouders P
Nakomelingen F1
Kruisen de nakomelingen onderling (bij planten of dieren), dan noemen we dat:
de F2
Slide 23 - Tekstslide
Het kruisingsschema
Het is handig om altijd op dezelfde manier een kruisingsschema te maken.
Gebruik daarom het stappenplan van de volgende pagina
Slide 24 - Tekstslide
Kruisingen
Bij een kruising gaan we altijd uit van een aantal stappen.
Schrijf altijd eerst op wat je weet uit de tekst!
Stap 1. Zoek in de tekst naar welke eigenschap dominant is (of recessief, want dan weet je dat de andere dominant is).
Stap 2. Schrijf nu de mogelijke gen combinaties op. (B.v. Aa= donker haar, aa = blond)
Stap 3 (P). Lees de tekst goed. Is er uit de tekst te halen wat het genotype (en fenotype) is van de ouders? Schrijf dit op. (b.v. vader blond haar --> dan dus aa --> Aa x aa )
Stap 4 (geslachtscellen):Welke genen (ander woord = allelen) zitten er in de geslachtscellen van beide ouders? (b.v. A of a x a of a)
(Vervolg op volgende dia)
AA => homozygoot
Aa => heterozygoot
aa => homozygoot
Slide 25 - Tekstslide
Kruisingen
Stap 6 (F1): Maak een kruisingsschema. Wat zijn de genotypen en fenotypen van de nakomelingen?
Stap 4 (F2): Maak een kruisingsschema van de nakomelingen. Wat zijn de genotypen en fenotypen in de F2?
Slide 26 - Tekstslide
Oefening waarbij een kruisingsschema stap voor stap wordt uitgewerkt.
Bij cavia's is de zwarte kleur recessief. Een heterozygoot bruin mannetje wordt gekruist met een zwart vrouwtje.
Hoeveel % kans heb je op een zwart jong caviaatje? Om dit op te lossen beantwoord je de vragen op de volgende dia's.
Slide 27 - Tekstslide
Bij cavia's is de zwarte kleur recessief. Een heterozygoot bruin mannetje wordt gekruist met een zwart vrouwtje. Hoeveel % kans heb je op een zwart jong caviaatje? Schrijf hieronder stap 1 op: Wat is dominant en wat is recessief? Gebruik de letter A)
Slide 28 - Open vraag
Bij cavia's is de zwarte kleur recessief. Een heterozygoot bruin mannetje wordt gekruist met een zwart vrouwtje. Hoeveel % kans heb je op een zwart jong caviaatje?
Schrijf hieronder stap 2 op: De mogelijkheden genotypen en de fenotypen.
Slide 29 - Open vraag
Bij cavia's is de zwarte kleur recessief. Een heterozygoot bruin mannetje wordt gekruist met een zwart vrouwtje. Hoeveel % kans heb je op een zwart jong caviaatje?
Schrijf hieronder stap 3 op: schrijf het genotype en de kleur van de ouders op.
Slide 30 - Open vraag
Bij cavia's is de zwarte kleur recessief. Een heterozygoot bruin mannetje wordt gekruist met een zwart vrouwtje. Hoeveel % kans heb je op een zwart jong caviaatje?
Schrijf hieronder stap 4 op: Welke genen zitten er in de geslachtscellen van beide ouders?
Slide 31 - Open vraag
Bij cavia's is de zwarte kleur recessief. Een heterozygoot bruin mannetje wordt gekruist met een zwart vrouwtje. Hoeveel % kans heb je op een zwart jong caviaatje? Schrijf hieronder stap 5 op: Maak het kruisingsschema en vul de geslachtschromosomen van de ouders in.
Slide 32 - Open vraag
Bij cavia's is de zwarte kleur recessief. Een heterozygoot bruin mannetje wordt gekruist met een zwart vrouwtje. Hoeveel % kans heb je op een zwart jong caviaatje? Maak hieronder stap 5 af. (Maak het kruisingsschema af, door de genen in de vakjes ernaast of eronder te zetten) (doe dit op een blaadje, om te checken)
Slide 33 - Open vraag
Bij cavia's is de zwarte kleur recessief. Een heterozygoot bruin mannetje wordt gekruist met een zwart vrouwtje. Hoeveel % kans heb je op een zwart jong caviaatje?
Kijk terug naar stap 2: wat is het genotype van een zwarte cavia?
Slide 34 - Open vraag
Bij cavia's is de zwarte kleur recessief. Een heterozygoot bruin mannetje wordt gekruist met een zwart vrouwtje. Hoeveel % kans heb je op een zwart jong caviaatje?
Hoeveel vakjes/hokjes passen er bij het gevonden genotype?
Slide 35 - Open vraag
Bij cavia's is de zwarte kleur recessief. Een heterozygoot bruin mannetje wordt gekruist met een zwart vrouwtje. Hoeveel % kans heb je op een zwart jong caviaatje? Hoeveel procent is dus zwart? 1 vakje is 25%
Slide 36 - Open vraag
Oefenopgaven
Hierna komen er een flink aantal snelle oefenopgaven.
Hoe meer jij oefent, hoe beter je de opgaven kunt maken!
Blijf oefenen
Slide 37 - Tekstslide
Een haan met gevederde poten wordt gekruist met een kip met kale poten. De haan is heterozygoot voor de eigenschap gevederde poten. Hoe groot is de kans dan een kuiken uit deze kruising (F1) gevederde poten heeft?
Welk gen is dominant?
Is de kip homozygoot of heterozygoot?
Teken daarna het kruisingsschema op kladpapier.
Gevederde poten
Kale poten
homozygoot
heterozygoot
Slide 38 - Sleepvraag
Op de vorige pagina heb je al vragen beantwoord over deze opgave. Maar wat is nu het antwoord?
Een haan met gevederde poten wordt gekruist met een kip met kale poten. De haan is heterozygoot voor de eigenschap gevederde poten. Hoe groot is de kans dan een kuiken uit deze kruising (F1) gevederde poten heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%
Slide 39 - Quizvraag
Bij bananen vliegen is het gen voor normale vleugels (B) dominant over het gen voor vleugelstompjes (b). Een vrouwtje dat heterozygoot is voor de vleugelvorm wordt gekruist met een mannetje met vleugelstompjes. Maak het kruisingsschema.
B
b
b
b
Bb
Bb
bb
bb
Slide 40 - Sleepvraag
Een bruine cavia, die voor de eigenschap vachtkleur heterozygoot is, krijgt jongen. Deze jongen zijn verwekt door een wit mannetje. Het eerstgeboren jong is wit.
1. De kleuren bruin en wit geven informatie over het ..................................... van de cavia’s
2. De term heterozygoot geeft informatie over het ..................................... van de cavia’s.
Genotype
Fenotype
Slide 41 - Sleepvraag
Een bruine cavia, die voor de eigenschap vachtkleur heterozygoot is, krijgt jongen. Deze jongen zijn verwekt door een wit mannetje. Het eerstgeboren jong is wit.
1. Het genotype van de bruine cavia is:
2. Het genotype van de witte cavia is
3.
Genotype
Bb
BB
bb
Slide 42 - Sleepvraag
Sleep de onderdelen naar het goede vakje
AA
Aa
aa
homozygoot
heterozygoot
drager
alle nakomelingen hebben hetzelfde fenotype
dominant uiterlijk
recessiefuiterlijk
homozygoot
dominant uiterlijk
Slide 43 - Sleepvraag
Een heterozygote man wordt gekruist met heterozygote vrouw. Wat is het percentages van de heterozygote nakomelingen?
A
25%
B
0%
C
50%
D
100%
Slide 44 - Quizvraag
Bruine ogen zijn bij de mens dominant over blauwe ogen. Een man met bruine ogen krijgt een dochtertje met blauwe ogen. Wat is het genotype van de man?
A
Dat kan je niet weten
B
BB
C
bb
D
Bb
Slide 45 - Quizvraag
Een homozygote vrouw met bruine ogen krijgt meerdere kinderen van een man met blauwe ogen. Blauw is niet dominant. Hoeveel % kans hebben zij op een kind met blauwe ogen?
A
100%
B
25 %
C
50 %
D
0%
Slide 46 - Quizvraag
Peter is heterozygoot voor het FH-gen. Hanna heeft de ziekte niet en is
homozygoot recessief.
Hoe groot is de kans dat een kind van Peter en Hanna de ziekte FH krijgt?
Sleep het juiste antwoord naar het vinkje.
0%
100%
75%
50%
25%
Slide 47 - Sleepvraag
B
b
B
b
Bij planten zijn ronde bladeren (B) dominant over ovale bladeren (b). De zelfbestuiving van de heterozygote plant levert 100 zaden op. Hoeveel van die zaden verwacht je met ronde bladeren?
Antwoord:
25
50
75
100
Slide 48 - Sleepvraag
Nummer 5 en 6 in de stamboom zijn beiden heterozygoot voor het gen dat taaislijmziekte veroorzaakt. Ze krijgen nog een dochter.
Hoe groot is de kans dat deze dochter geen taaislijmziekte heeft?