3 Hoofdzin en bijzin

3 Hoofdzin en bijzin
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3 Hoofdzin en bijzin

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Log in
Laptop inloggen

Schuif hem voor je uit

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
- Je leert over hoofdzinnen en bijzinnen
- Je weet het verschil tussen hoofdzinnen en bijzinnen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een hoofdzin
Een zin - per 1 persoonsvorm en 1 onderwerp - is altijd een hoofdzin!

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kan ook twee hoofdzinnen hebben!

Dave zet de fiets op slot en gaat de winkel binnen.

Hoofdzin + hoofdzin


Hoofdzin - nevenschikkend voegwoord - Hoofdzin

Hoofdzin - en, want, maar, of - Hoofdzin

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden (nevenschikkend)

1. Peter bakt een brood en Tjeerd helpt zijn vader.

2. Vandaag gaat mijn zoontje niet naar school, want hij voelt zich niet goed.

3 Karel mag mijn boek voor één keer lenen of hij kan zelf een nieuwe kopen.




Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij:
Maar
Of
En
Want
Dus


Krijg je een hoofdzin en een hoofdzin
MOEWD

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijzin
Een bijzin = een zinsgedeelte uit de hoofdzin, maar dan met een persoonsvorm.
De bijzin maakt altijd deel uit van de hoofdzin.

De woordvolgorde in een bijzin is anders dan in de hoofdzin:
Je kunt iets tussen de pv en ow plaatsen (soms staat de pv zelfs helemaal achteraan in de zin).

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg alle vormen van samenstellingen (onderschikkend):
Hoofdzin + hoofdzin
1. Ik ben ziek, dus ik blijf thuis.

Hoofdzin inversie + hoofdzin
2. Elke dag ga ik naar school, maar ik voel me niet fit.

Hoofdzin + bijzin 
3. Ik ga naar school, hoewel ik me niet fit voel.

Bijzin + hoofdzin
4. Als ik goed leer voor mijn toets, krijg ik zeker een hoog cijfer.




Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nog meer voorbeelden

Hoofdzin + hoofdzin:

Neem je rugzak mee of pak je handtas.


Hoofdzin + bijzin:

Ik kan me niet voorstellen, dat Linda nog langer blijft.


Bijzin  + hoofdzin:

Als je nu je spullen niet pakt, dan doe ik het voor je!

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij:
hoewel
omdat
tenzij
als
dat
Krijg je een hoofdzin en een bijzin
Hot Ad

Slide 11 - Tekstslide

Doath

Hot Ad
Welke combinaties zijn dus mogelijk?
1. Hoofdzin + Hoofdzin
2. Hoofdzin + bijzin
Bijzin + hoofdzin



Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin en bijzin
In een samengestelde zin staat dus ALTIJD een hoofdzin.

Aan die hoofdzin plak je nog een hoofdzin: hoofdzin + hoofdzin
Of je plakt er een bijzin aan:                                 hoofdzin + bijzin
De bijzin kan ook vooraan staan:                       bijzin + hoofdzin

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden: vervang steeds de bijzin door 1 woord
Een bijzin als ow van de hoofdzin:
Wie dit snapt, mag zijn hand opsteken.
Een bijzin als lv van de hoofdzin:
De docent zei dat we moesten opletten.
Een bijzin als mv van de hoofdzin:
De docent stelde een vraag aan de leerling die het nog niet snapte.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin of bijzin?

'... omdat hij moet studeren.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 15 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
Hoofdzin of bijzin?
'... als ik mijn pianoles kan afzeggen.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 16 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
Hoofdzin of bijzin?

'Ik ga morgen naar de kapper.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 17 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat naast de persoonsvorm (ga).
Hoofdzin of bijzin?

'... als ik mijn fiets heb gemaakt.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 18 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
Hoofdzin of bijzin?

'Het heeft gisteren hard geregend.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 19 - Quizvraag

Het onderwerp (het) staat naast de persoonsvorm (heeft).
Wat is hoofdzin, wat bijzin?

Het is ongelooflijk, maar zij heeft dat echt tegen mij gezegd.
A
BZ + HZ
B
HZ + HZ
C
HZ + BZ
D
BZ + BZ

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Leren voor de toets

SmartRekenen

Itslearning oefenen met Beeldspraak

Slide 21 - Tekstslide

Dit zijn je 3 opties, iets anders is geen keuze