De lidwoorden in het Frans

Welke lidwoorden ken je in het Nederlands?
1 / 18
volgende
Slide 1: Woordweb
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welke lidwoorden ken je in het Nederlands?

Slide 1 - Woordweb

Lidwoorden in het Frans
In het Frans betekent 'de, het' -> LE (als het woord mannelijk is)
In het Frans betekent 'de, het' -> LA (als het woord vrouwelijk is)

Hoe weet je dit nou? Vrouwelijke en mannelijke personen hebben ook altijd een lidwoord dat past bij de persoon. De rest... Moet je leren.

Slide 2 - Tekstslide

De zus
A
Le soeur
B
La soeur
C
Le frère
D
La frère

Slide 3 - Quizvraag

De vader
A
Le père
B
La père
C
Le pére
D
La mère

Slide 4 - Quizvraag

Le petit garçon
A
Het meisje
B
Het zusje
C
Het jongetje
D
De jongen

Slide 5 - Quizvraag

Lidwoorden in het Frans
In het Frans betekent 'een' -> UN (als het woord mannelijk is)
In het Frans betekent 'een' -> UNE (als het woord vrouwelijk is)

Slide 6 - Tekstslide

Een jongen
A
Un garçon
B
Une garçon
C
Une fille
D
Un fille

Slide 7 - Quizvraag

Een zus
A
Un soeur
B
Une soeur
C
Un frère
D
Une frère

Slide 8 - Quizvraag

Hoe vertaal je het lidwoord 'de' in het Frans?

Slide 9 - Open vraag

Hoe vertaal je het lidwoord 'het' in het Frans?

Slide 10 - Open vraag

Hoe vertaal je het lidwoord 'een' in het Frans

Slide 11 - Open vraag

Een zelfstandig naamwoord kan natuurlijk ook in het meervoud staan:
de jongen - de jongens
het meisje - de meisjes

Hoe doe je dit in het Frans?

Slide 12 - Tekstslide

'le' en 'la' wordt 'les' + achter het zelfstandig naamwoord komt een S (dat rijmt!!!)

Le frère -> LES frèreS
La fille -> LES filleS

Slide 13 - Tekstslide

Zet in het meervoud: La mère
A
La mères
B
Le mères
C
Les mère
D
Les mères

Slide 14 - Quizvraag

Zet in het meervoud: Le frère
A
Les frère
B
Les frères
C
Le frères
D
La frères

Slide 15 - Quizvraag

Let op:
Wanneer het zelfstandig naamwoord begint met een klinker of een stomme H, verandert het lidwoord in: L'

l'hôtel
L'appartement
L'élève

Slide 16 - Tekstslide

De vader
A
Le père
B
La père
C
Les pères
D
l'père

Slide 17 - Quizvraag

De oom
A
Le oncle
B
L'oncle
C
La oncle
D
Les oncles

Slide 18 - Quizvraag