lezen CE

lezen CE
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

lezen CE

Slide 1 - Tekstslide

Tekst verklaren
  • Waar gaat de tekst over?
  • Hoe is de tekst opgebouwd?
  • Wat hebben de alinea's met elkaar te maken?
  • Wat is het belangrijkste dat er in de tekst staat?
  • Is de tekst betrouwbaar?

Slide 2 - Tekstslide

Wat doe je niet als je het onderwerp van een tekst wil bepalen?
A
De inleiding lezen
B
De bron lezen
C
De hele tekst lezen
D
De tussenkopjes lezen

Slide 3 - Quizvraag

Instructie
Er volgen 3 afbeeldingen. Je bekijkt elke afbeelding 10 seconden. Daarna vul je het onderwerp in.
Het onderwerp is elke keer maar 1 woord.

Slide 4 - Tekstslide

timer
0:10

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
A
Baby
B
Voeding
C
Babyvoeding
D
Voeren

Slide 6 - Quizvraag

timer
0:10

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
A
Bosbrand
B
Bos
C
Brand
D
Vuur

Slide 8 - Quizvraag

timer
0:10

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
A
Soldaat
B
Wapens
C
Woestijn
D
Oorlog

Slide 10 - Quizvraag

Welke tekstdoelen
ken je?

Slide 11 - Woordweb

Wat is het tekstdoel?
A
Instrueren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
A
Instrueren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
A
Instrueren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 14 - Quizvraag

Noem de
tekstverbanden

Slide 15 - Woordweb

Wat weet je nog?
                                    Opsomming                                       
Chronologie
Tegenstelling
Oorzaak - gevolg
Voorbeeld
Vergelijking
Doel - middel
Voorwaarde
Conclusie
Reden

Slide 16 - Tekstslide

Welk signaalwoord hoort bij:

Volgorde van tijd
A
neem nou
B
eerst
C
bovendien
D
en

Slide 17 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij:

Oorzaak - Gevolg
A
neem nou
B
eerst
C
bovendien
D
daardoor

Slide 18 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij:

Opsomming
A
verder
B
eerst
C
kortom
D
daardoor

Slide 19 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij:

Tegenstelling
A
verder
B
eerst
C
neem nou
D
echter

Slide 20 - Quizvraag

Tegenstelling
Voorbeeld
Tijdsvolgorde
Oorzaak-gevolg
daardoor
maar
zoals
echter
doordat
daarna
vervolgens
hoewel
onder andere

Slide 21 - Sleepvraag

Signaalwoorden
en tekstverbanden

Slide 22 - Tekstslide

standpunt en argument

Er moet op school meer aandacht besteed worden aan de vaderlandse geschiedenis,


want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden.


standpunt
signaalwoord
argument
argument

Slide 23 - Tekstslide

Signaalwoorden (uitleg) 
Tekstverband:                                                  Signaalwoord:
voorbeeld                                                           zo, zoals, bijvoorbeeld
reden/ argument                                             want, omdat, daarom
conclusie/ standpunt                                     dus, kortom, dan ook


Slide 24 - Tekstslide

1. "Ik heb mijn autotheorie weer niet gehaald, omdat ik er te weinig voor geleerd had." Redengevend verband
2. ''Dit jaar wil ik op vakantie naar Australië en dat kost nogal wat. Ik moet dus flink gaan sparen om deze reis te kunnen betalen.''
Concluderend verband
3. Doordat ik ben aangereden, lig ik nu in het ziekenhuis.
Oorzakelijk verband

Voorbeelden
van tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 25 - Tekstslide

mits en tenzij zijn allebei een voorwaarde
Mits betekent ‘(alleen) als’, ‘op voorwaarde dat’.
Tenzij betekent ‘maar niet als’, ‘behalve als’.

voorwaarde


Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video